Adriaan Bontje
Naam
Adriaan Bontje
Geboorteplaats
Jutphaas
Geboortejaar
1930
Gezin
De jongste van elf kinderen
Missie
Zuid-Sumatra van 1964 tot 1992, van 1992 tot 1999 pastoor in Delft.
Priesterwijding
1955
Opleiding
Twello, Helmond, Juvenaat Heilig Hart, Asten, Liesbosch, Nijmegen (theologie)
Adriaan Bontje is lid van de congregatie Priesters van het H. Hart van Jezus, die in Nederland twee opleidingshuizen hadden voor beginnende studentjes: in Helmond en Bergen op Zoom. ‘Hart’ staat voor: ‘wij brengen een warm hart in een koude wereld.” Na zijn priesterwijding in 1955 en een verblijf in Sittard was Indonesië zijn bestemming. Na 28 jaar Indonesië werd hij pastoor in Delft. Daarna volgde het bejaardenhuis in Asten, waar hij parochie-assistent werd in Ospeldijk.
Ik kom uit een heel traditionele, godsdienstig boerengezin. Ik was de jongste van elf. Ik leerde op mijn tiende al om koeien te melken met de hand. Mijn moeder was een heel brave vrouw. Ik heb nog enkele gebeden van haar, die ze zelf geschreven heeft en die ze iedere dag bad. Eén gebed gaat over haar wens dat er een priester zou voortkomen uit haar gezin. Pas bij de laatste is dat verhoord.
Op de lager school kon de hoofdonderwijzer, die wij vanwege zijn volle-maans-hoofd ‘De Kale’ noemden haarfijn uitleggen wat het verschil was tussen paters en wereldheren en de geloften die ze moesten afleggen. Ik heb eens, na de biecht tegen onze kapelaan – een door en door goed mens – gezegd dat ik priester wilde worden. Hij heeft me daarbij geholpen. Nee, ik wilde geen wereldheer worden, die hebben slechts twee geloften en ik wilde er drie afleggen: gehoorzaamheid, kuisheid en armoede.
De Priesters van het Heilig Hart van Jezus zijn geen rijke paters. We hadden geen werken die geld in het laatje brachten. Werk onder de verwaarloosde jeugd in de grote steden, zorg voor de mensen in woonwagenkampen en heel arme parochies in de pas ontgonnen Peel. Toen ik in Sittard was gestationeerd, was ik ook altijd op weg om, gedurende zeven jaar ‘centjes en studentjes’ te verkrijgen. Bij wijze van grap noemde men ons ook wel: Sie kollektieren immer.
Toen ik naar Bergen op Zoom zou gaan in september 1942 bleek dat het Duitse leger het gebouw had gevorderd. De 250 studenten werden in vier gebouwen ondergebracht, verspreid over heel Nederland. Ik kwam met veertig medestudenten in Twello terecht, in een oud kasteel. We hebben daar een heel mooie tijd gehad. Dat was het begin van zes jaar hard studeren, vooral het laatste jaar als voorbereiding op het staatsexamen gymnasium. Maar nadat we geslaagd waren moesten we in Bergen op Zoom, in ons studiehuis beddenzakken uitkloppen: eerst naar beneden gooien, dan uitkloppen en stof happen en dan weer een voor een naar boven, vier hoog. Er was geen seconde vakantie bij. Zo ging dat in die tijd (1949). Het noviciaat in Asten was daarom aanvankelijk een opluchting. Daarna volgde ik het grootseminarie: filosofie en theologie, drie jaar in Liesbosch en drie jaar in Nijmegen.
Het werk dat ik deed in Sittard: altijd op weg, beviel me steeds minder. Toen dan ook een benoemingspater mij vroeg of ik naar de missie wilde, antwoordde ik: ‘heel graag’. Ik wilde altijd naar Chili, maar hij vroeg me naar Indonesië te gaan. Daar heb ik ja op gezegd en ik heb nooit spijt gehad van dit antwoord.
Ik kwam terecht op het zuidelijk deel van Sumatra in het bisdom Palembang dat drie provincies omvatte: Jambi, Zuid-Sumatra en Benkoelen. Daar waren de jezuïeten al in 1885 begonnen in een klein bergdorp en dat werd toegestaan door de koloniale regering omdat de islam daar nog niet was doorgedrongen en de mensen een min of meer animistisch geloof hadden.
Na de communistische coup van 1965 en nadat generaal Suharto praktisch de macht had overgenomen, werden de mensen bij bosjes katholiek, want iedereen was verplicht een geloof te hebben. Veel mensen die gevangen zaten werden bezocht door priesters terwijl de islamitische voorgangers zich nooit lieten zien. Via de priesters werd het contact met de familie en buitenwereld mogelijk. Bovendien waren veel mensen alleen maar in naam moslim en voelden ze zich het meest tot het christendom aangetrokken.
Hoewel ik me er op dat moment niet van bewust was, heb ik daar wel gevaar gelopen. Want de communisten hadden al een graf gegraven voor alle voorgangers van welke godsdienst dan ook. Omdat de coup mislukte zijn we er allemaal goed van af gekomen. Maar toen begon er een grote moordpartij in heel Indonesië. Iedereen die vroeger lid was geweest van de Partai Komunis Indonesia (PKI) werd ofwel gevangen gezet, ofwel gedood. Tussen een half en een heel miljoen mensen toen het leven er bij ingeschoten. Als iemand maar je naam noemde als zijnde ex-KPI-er, terecht of niet, dan was je de klos.
De Priesters van het Heilig Hart van Jezus zien het hart als de kern van iemands persoonlijkheid en dus, waar het Christus betreft, de bron van liefde en mededogen. Wij willen een warm hart zijn in een koude wereld. In Indonesië werd de honderdjarige aanwezigheid van de SCJ dit jaar groots gevierd. Ik was ook uitgenodigd om mee te vieren, maar ik vond de reis bezwaarlijk en heb dus per brief mijn confraters daar gefeliciteerd. Ik sta nog steeds in contact met hen, via een Whatsapp, waar alle leden op zijn aangesloten. Dat levert iedere dag een groot aantal berichten op.
In Indonesië heb ik in drie parochies als pastoor gewerkt. In de eerste parochie zeven jaar, de tweede tien en in Belitang elf jaar. In de tweede (Tugumulyo, Mura) kreeg ik een goede naam, niet omdat ik zo geweldig was, maar toen ik weg ging werd ik opgevolgd door een Indonesische pater, een heel goede knul hoor, maar met heel korte benen, zodat hij iedere keer viel als hij vooral na regenval over de spiegelgladde wegen reed. Na hem kwamen er drie pastoors die alle drie van daaruit getrouwd zijn geraakt. Toen zeiden de mensen daar: geef ons maar weer een buitenlandse pastoor, die loopt tenminste niet weg.
Nee, zelf ben ik nooit van plan geweest om te trouwen. Dat zag ik niet zitten. Ik heb minstens één vrouw in mijn leven gelukkig gemaakt en dat is de vrouw met wie ik niet getrouwd ben.
Het klinkt misschien gek, maar sinds 1989 heb ik in Indonesië een ‘kleindochter’ met de naam Ririn. Dat ging zo. Ik had een meisje geholpen haar eindexamen pabo te halen en haar naderhand getrouwd met een man uit Jakarta. Na een paar jaar bleek dat ze geen kinderen konden krijgen. Daarna een ander stel, waarbij hun eerste kindje ter wereld was gekomen door middel van een keizersnee. Toen ze weer zwanger was zei de dokter dat er niets aan de hand was: alles in orde met moeder en kind. De ouders, eenvoudige boerenmensen, waren vergeten te vertellen hoe hun eerste kindje geboren was. Toen ze moest bevallen, toevallig tijdens een stortregen, is het kind wel goed ter wereld gekomen, maar de moeder overleed na de bevalling. De vader heeft de baby naar de zusters gebracht, omdat die spullen hebben om zo’n baby in leven te houden. Toen schoot me te binnen om die vader voor te stellen zijn kind door dat kinderloze stel te laten adopteren. Hij stemde toe. Nadien heeft die pleegmoeder me steeds geschreven omdat ze dankbaar was voor ‘mijn geschenk’. Ik heb die brieven altijd beantwoord. En toen de kleine, een meisje, ongeveer zeven jaar was, schreef ze mij een briefje en daar boven stond: ‘lieve opa’. Ja en dan smelt je natuurlijk weg. In 1996 ben ik een keer naar Indonesië geweest en heb ik haar ontmoet. In 2008 nog een keer en toen had ze net een dochtertje gekregen met de naam Coleta.
Ik was toen pastoor in Delft en er was een ongetrouwde dame in mijn parochie die graag wilde dat haar naam – Coleta – zou worden doorgegeven aan het nageslacht. Toen Ririn haar kind Coleta noemde, was ze daarmee zo verguld dat ze de opleiding van Ririn tot verloskundige heeft betaald en ook haar drie kinderen heeft geholpen met hun studie.
Tot 2000 ben ik pastoor in Delft geweest. Vandaar ben ik verhuisd naar Asten. Ik had de fout gemaakt dat ik nooit ‘nee’ kon zeggen als ik voor een of andere pastorale taak werd gevraagd. Toen ben ik een keer in een burn-out geraakt, zodat ik twee maanden uitgeschakeld ben geweest. Nadien ben ik nooit meer helemaal dezelfde geworden. Ik heb toen de handdoek in de ring gegooid en om ontslag gevraagd.
Ons huis in Asten, ons vroegere noviciaat, was inmiddels bejaardencentrum geworden en een van mijn confraters was pastoor van de parochie. Maar in Ospeldijk waren de mensen op zoek naar een priester om hun kerk open te houden. Ik ben er toen ingesprongen als een soort redder-in-nood. Ik werd er geen parochiepastoor maar kwam allen ’s zondags de H. Mis lezen. Al het andere parochiewerk werd door de pastoor van Ospel gedaan. In Asten ging ik enkele keren in de week voor in vieringen bij de zusters en bovendien werd ik vaste organist in ons bejaardenhuis.
In 2018 zijn wij, de inwoners van ons bejaardenhuis in Asten, verhuisd naar het Missiehuis, onderdeel van Zuiderhout. Hoewel we aan Asten nog steeds goede herinneringen hebben, konden we ons hier al gauw thuis voelen, want we werden ontvangen alsof we eigen confraters waren van de SVD. En zo worden we ook nog steeds behandeld. Het is ons goed hier te zijn.