Eef Leferink
Naam
Eef Leferink
Geboorteplaats
Oldenzaal, opgegroeid in Wehl
Geboortejaar
1932
Gezin
7 kinderen, vader was stationschef
Missie
Congo, 1961-2010 (49 jaar)
Priesterwijding
1960 Teteringen
Opleiding
kleinseminarie Steyl, noviciaat Helvoirt, grootseminarie Teteringen
Als Eef Leferink terugkijkt op bijna vijftig jaar missiewerk in Congo, dan valt vaak het woord ‘dankbaarheid’. Hij had het daar niet altijd gemakkelijk, het was er soms gevaarlijk, maar hij voelde zich opgenomen door de mensen. “De mensen, ze waren een weldaad’. Hij leefde van het contact met hen en zag het als zijn taak om hen tot God te brengen. Toen zijn gezondheid hem in de steek liet, verhuisde hij naar het Missiehuis in Teteringen, waar hij weer precies hetzelfde ging doen, maar dan enigszins bescheidener van opzet.
“ Toen ik 6/7 jaar was kwam het als een zekerheid in me op, tijdens de mis van pastoor Holtslag: ik wilde priester worden. Ik heb het met veel emotie aan m’n moeder verteld. Onderweg kon dat niet, want toen wandelde Tante van der Boom, geheel in het zwart gekleed, met ons mee. We liepen nog vijftig meter alleen en toen heb ik het verteld. Ze nam het heel serieus op en kwam ’s middags al met een prentje van de paters van Uden. Ik kreeg het in de voorkamer.
De SVD was totaal onbekend voor ons. Toen ik later in de zesde klas zat heeft mijn vader naar de SVD in Uden geschreven dat ik daar wilde komen. Het was net na de oorlog. Uden was door de oorlog verwoest en zodoende kwam ik in Steyl terecht. Op het kleinseminarie, 13 jaar oud, als ik er op terugkijk te jong eigenlijk. Het huis was uit de oorlog gered, het was te koud. Maar ik vond het helemaal niet erg blijkbaar.
Na Steyl kwamen Helvoirt en Teteringen, waar ik mijn missiebenoeming kreeg. Eerst nog een pastoraal jaar in München. Dat was maar zeven maanden. De pastoor daar wilde mij aanvankelijk niet hebben, maar veranderde later zijn houding tegenover me. Ik heb daar prachtige tijd gehad. Wat me is bijgebleven is dat hij in zijn werk goed contact had met vrouwelijke parochianen, die hem hielpen bij z’n werk, in het apostolaat en bij ziekenbezoek. Dat zag je nergens, je zag overal mannen. Het goede werk van die vrouwen in de parochie heeft indruk op me gemaakt en dat is me goed bijgebleven voor de toekomst.
Mijn missie werd Congo. Mijn toekomstige overste – vanwege ziekte in Nederland – waarschuwde me nog. Hij zei: pater Leferink, je moet niet te lang hier blijven. Ga zo gauw mogelijk naar Congo, want ze gaan daar al snel de grenzen sluiten voor buitenlanders. In juni 1960 werd de Belgische kolonie Congo onafhankelijk en er werden inderdaad maatregelen tegen buitenlanders afgekondigd.
Ik kwam in Kinshasa aan op het vliegveld, in m’n witte toog en er stond geen mens om mij op te vangen. Komt er een jonge Congolees, die mij daar in m’n eentje ziet staan en die biedt aan mij aan te helpen, hij ging met mij de bus in en bracht me naar de procuur van de Paters Scheutisten. En weg was ie. Ik kon hem niet eens bedanken. Het was een geweldige eerste ervaring, die me heel m’n leven is bijgebleven. Gelukkig heb ik hem bij toeval later in Kinshasa nog een keer ontmoet en toen heb ik hem hartelijk kunnen bedanken. Als er eens negatief over de Congolese jongeren gepraat werd, ging ik er altijd tegenin met iets positiefs.
’s Avonds gebeurde er nog wat. De SVD wist niet dat ik er was. Of de telefoon toen werkte in Afrika weet ik niet. Toen kwam de Provinciaal van de Scheutisten bij me. Hij zei: er is vanochtend een pater van ons vertrokken naar België voor een medische behandeling. We hebben in een van onze parochies hier een zusterklooster en een ziekenhuis en De Broeders van de Christelijke Scholen en er zijn maar twee paters achter gebleven. U bent zeker nog enkele maanden hier, zou u daar naartoe kunnen gaan om onze medebroeders te helpen met het vieren van de eucharistie?
Ik heb dat aanbod direct aangenomen en de Provinciaal bracht me meteen naar de parochie. Ik ben meteen lingala gaan leren. ’s Middags ging ik met de jongens wandelen en zo leerde ik de taal. Ik had veel contacten met de mensen daar, bezocht de zieken en kreeg verlof van de bisschop om de biecht af te nemen. Ik werd dus volledig ingeschakeld in de parochie. Het onprettige dat er niemand was om me op te halen, is eigenlijk een weldaad geworden.
Na twee maanden – het was veel te kort – kwam onze eigen ‘Provinciaal’ uit Kalonda en die was blij dat ik er was. Ik ging met hem mee naar onze diocees. Na een lange reis – 260 kilometer – per vrachtwagen kwam ik bij mijn medebroeders in Kenge 2. Zij werkten zeer actief in de dorpen, maar er was niet veel leven in de missiestatie zelf. Na een aantal dagen kwamen ze weer thuis uit de dorpen en dan was er meestal wel iets met de Volkswagen. Dan ging alle aandacht uit naar het repareren van die auto. Mijn verlangen om de taal te leren en ervaring op te doen, daar kwam geen antwoord op. We waren niet aan elkaar aangepast. In Kenge spraken ze Kikongo, dat wilde ik dus ook leren.
Een Belgische medebroeder uit Kalonda bood me aan om met hem mee te gaan: je kunt bij mij komen, in mijn parochie. Ik zorg dat je een onderwijzer krijgt om de talen te leren. Ik ben er drie maanden geweest. Een zeer goede tijd gehad.
Toen ben ik met m’n nieuwe overste naar Matari gegaan, in de buurt van Kimbau. Er werden in die tijd veel missionarissen en andere geestelijke vermoord. De rebellen – de Wilde Leeuwen werden ze genoemd – vermoordden iedereen en ze kwamen tot in Kibongo, niet ver van onze missiepost in Matari te zitten. We liepen groot gevaar, maar wij gingen niet weg. Wij zijn gekomen voor de mensen, zeiden we. Daar blijven we voor. ’s Avonds ging ik wat rondlopen – in de dorpen werd gedanst – ik kon niet slapen. Wat zag ik? Dat ons huis was omgeven door mannen met pijl en boog en die lagen daar om ons te bewaken, ingeval de rebellen zouden komen. Zij wisten heel goed dat ze neergeschoten zouden worden. Het toonde hun band met ons. Dat heeft een geweldige indruk op me gemaakt.
Toen wilde de bisschop me in Kenge 1 benoemen. Kenge 1 lag aan de andere kant van de Wamba-rivier. Het was een regeringscentrum en daar zat ook de bisschop. Hij wilde mij benoemen in zijn Heilige Geest-parochie, maar het was zeer tegen mijn zin. De bisschop, de vicaris-generaal – een Congolees – , de Provinciaal en mijn medebroeders vonden echter allemaal dat ik het moest aannemen, omdat ik de talen van het gebied goed kende. Dus heb ik het maar gedaan.
Toen ik er aan kwam was de pastorie leeggestolen. De kerk was een soort vliegtuighal. Ik kreeg een brief dat parochianen geen blanke priester wilden en dat het een Congolese pastoor moest zijn, maar de bisschop zei dat ik me daar niets van aan moest trekken en hij heeft me zelf officieel geïnstalleerd. Met Kerstmis kwam de ambassadeur van Duitsland op bezoek, maar de bisschop liet mij voorgaan, wat niet de gewoonte was. En het gaf te denken. Ik ben daar dertien jaar geweest en het was een goede tijd. Ik kijk er met dankbaarheid op terug.
Rond 1974 was Mobutu aan de macht gekomen. Hij legde enorme restricties op aan de kerk. Samenkomsten werden verboden. Alleen de viering van de H. Mis mocht nog plaats hebben. We volgden toen de raad op van bisschop Malula van Kinshasa, die later kardinaal zou worden. Hij raadde de pastores aan om in alle wijken te beginnen met ‘levende, kerkelijke gemeenschappen’ en dat werd een onbegrijpelijk succes. In de kortste keren hadden we in onze parochie 27 van die gemeenschappen. Elke dinsdagavond kwamen de mensen van de wijk samen. Ze lazen het Evangelie van de komende zondag voor, dachten er over na volgens de richtlijnen van het ‘Bijbelgesprek’ en deelden elkaar hun gedachten er over mee. Ook de vrouwen waren hierin heel actief. Zelf bezocht ik elke dinsdag twee van die gemeenschappen. Dezelfde avond kreeg ik al de korte verslagen: het resultaat van het bijbelgesprek, de namen van zieken en mensen met problemen. Het was elke week een prachtige hulp voor de Verkondiging en ik was snel op de hoogte van alles wat de mensen betrof in heel de parochie. Mobuto had het tegendeel bereikt van wat hij wilde. Ik ben later verder gegaan met deze aanpak in de twee parochies waar ik nog mocht zijn. Het was een zegen van God.
Ik werd voor Bagata benoemd, waar onze ‘Provinciaal’ eerder pastoor geweest was. Hij zei: je werkt in dezelfde lijn als ik, met veel menselijk contact. We bouwden daar ook verder aan kleine christelijke gemeenschappen. In 1983 kwam daar een Filippijnse medebroeder. Hij ging de dorpen bezoeken, waar de kleine levende kerkelijke gemeenschappen al ingevoerd waren en begon daar bovendien met de invoering van het bijbelapostolaat. Het was voor mij een openbaring. Ik heb van hem heel veel geleerd.
Na mijn vertrek uit Bagata, waar Congolese priesters werden benoemd, werd ik pastoor in een van de parochies van Bandundu (2003). Daar gebeurde bijna hetzelfde als in Matari. Toen de troepen van Kabila richting Bandundu kwamen was heel de stad bang. De commissaris van de regering Mobutu vond dat we moesten vertrekken, maar we hebben gezegd: we blijven bij de mensen en zij beschermen ons. De mensen van het parochiebestuur waarschuwden ons: als ze ’s nachts voor de deur staan: de deur niet opendoen, wacht op ons, wij komen met hen praten en dan veranderen ze van mening. De mensen om ons heen, ze hielden ons altijd goed in de gaten.
Overal waar ik geweest ben heeft het onderwijs mijn grote interesse gehad. De kinderen in Kimbau bijvoorbeeld gingen in hun eigen dorp naar school, maar vanaf de vierde klas moesten ze verderop naar de Missie Kimbau, wat veel kinderen niet deden. Door scholen te openen in de dorpen konden de kinderen onderwijs blijven volgen. Het waren eenvoudige scholen, gebouwd met: palen, gras, bladeren en zand.
Mijn voorganger in Bandundu was begonnen met de bouw van een stenen schooltje, maar op een zeker moment was het geld op. Het is mij later wel gelukt om het af te bouwen. In een andere parochie kon ik een lagere school en een middelbare school laten bouwen met elk twaalf klassen. Het waren grote scholen met honderden kinderen. Ik kon dat allemaal bereiken dankzij de inzamelingen die werden gehouden in Didam, waar mijn familie woonde. Vanuit Didam werd regelmatig geld gestuurd, dat daar onder de parochianen was ingezameld. Daar konden we geweldige dingen mee doen voor het onderwijs.
Na dertien jaar Bandundu kreeg ik een persoonlijke brief van bisschop Gaspard Mudiso (SVD), een zeer fijne, eenvoudige mens van Congolese afkomst, met de vraag: wil je in alle vier de parochies de zorg voor de zieken op je nemen? Ik heb dat verzoek aangenomen. Het was zwaar werk. Vanwege dit werk hoorde ik niet meer bij een parochie, had minder contact met iedereen en kreeg veel te maken met ziekte en verdriet. Ik woonde in het districtshuis met enkele medebroeders. Ik kreeg voor de tweede keer hartproblemen en ik merkte dat ik het niet meer aankon. Ik heb mijn vijftigjarig priesterjubileum daar nog gevierd in mijn vroegere parochie in Bandundu, met een zeer mooie H. Mis volgens de Congolese rites en een hartelijk samenzijn met de mensen. Enige tijd daarna ben ik vertrokken. In stilte en voorgoed, maar met pijn in het hart. Ik wilde mijn medebroeders, die al hun apostolaat en hun werk hadden en de zusters van de polikliniek niet hinderen in hun werk voor de mensen. Maar ik zou graag teruggaan hoor, nu nog, maar dan wel in gezonde omstandigheden. Ik heb nog steeds veel contact met de mensen daar. Via een medebroeder vooral.
Ik ben hier gekomen in Teteringen en kreeg een tweede hartoperatie. Nadat ik was opgeknapt werd ik gevraagd de Heilige Mis te gaan doen in de bejaardenhuizen van Oosterhout, in enkele Bredase parochies, in Teteringen en in de Annakapel aan de Heusdenhoutseweg. Na enige tijd hier had ik weer voldoende te doen en contact met de mensen.
Als ik reflecteer op mijn leven, dan begin ik met te zeggen dat ik er met grote dankbaarheid op terug kijk. Door dat prentje is het een missieroeping geworden. Na mijn priesterstudie wilde ik geen leraar worden en niet meer studeren. Dat had ik al veertien jaar gedaan. Ik wilde echt praktisch missiewerk doen. Er zijn soms moeilijke jaren geweest, maar ik kreeg altijd hulp van de mensen om me heen. Het negatieve kreeg nooit de overhand. Ik ben overtuigd dat ik geen bijzondere dingen heb gedaan. Ik ben altijd in Congo geweest. Ik wilde de mensen dichter bij God brengen. Ik deed wat Jezus wilde: de kerk opbouwen waarvan hij de hoeksteen is. En ik heb heel veel van al die mensen geleerd. Ik dank veel aan het contact met de mensen. Ze waren een weldaad. Ik zie alles wat gebeurd is niet als toevallig. Ik zie de voorzienigheid.”