Henk te Maarssen

Naam

Henk te Maarssen

Geboorteplaats

Groenlo

Geboortejaar

1933

Gezin

Vader, moeder, vier kinderen

Missie

Papoea Nieuw Guinea

Priesterwijding

1960

Opleiding

Gymnasium in Steyl, seminarie in Helvoirt en Teteringen

Henk te Maarssen wilde als kind al missionaris worden en dat is hem gelukt. Hij werd zelfs gekozen tot bisschop van zijn bisdom in Papoea Nieuw Guinea. Maar hij denkt het liefst terug aan zijn tijd als kapelaan, dagenlang op pad in de bergen, van dorp naar dorp. Tussen de mensen.

“In de tijd dat ik een kleuter was, werd ik door mensen soms (in dialect) ‘kleine Mazeboer’ genoemd, maar daar was ik het nooit mee eens. ‘Maze wel, boer niet’ zei ik dan. Ik was toen al erg religieus. Op het trouwfeest van mijn oom moest ik voorbidden, want ik kende het Onze Vader, Weesgegroet en de Twaalf Artikelen al uit mijn hoofd.

In de eerste klas van de lagere school wilde ik al priester worden. Maar in de tweede klas zaten twee jongens voor me, die altijd aan het ruziën waren. Op een dag wou de een pastoor worden en de ander kapelaan. Zo zaten ze elkaar het leven zuur te maken. Toen besloot ik ver van dat gesteggel te blijven en missionaris te worden. Ik vroeg mijn tante van welke orde er in Groenlo de meesten waren. Ze zei: ‘acht SVD’ers, 5 paters en 3 broeders’ in Indonesië, Brazilië… ‘Dan word ik SVD-missionaris’ zei ik.

In januari 1946 ging ik naar Steyl, dat in de oorlog zwaar beschadigd was. Er was nog veel niet hersteld. Tussen januari en Pasen heb ik maar twee keer kunnen douchen. Eerst een jaar voorbereidingsklas, vervolgens zes jaar gymnasium. Daarna noviciaat, twee jaar filosofie en vier jaar theologie in Helvoirt en Teteringen. In 1960 werd ik priester gewijd. Om pastorale ervaring op te doen ging ik een jaar naar München en daarna een half jaar naar Engeland voor taalstudie. In maart 1962 kwam ik eindelijk in Nieuw-Guinea aan, maar ook daar moest ik eerst Pidgin-Engels en de inheemse taal leren.

Mijn beste tijd heb ik gehad toen ik kapelaan was in Denglagu. Ik had een goede pastoor en veel contact met de mensen. Alles ging te voet, ik wandelde van het ene dorp naar het andere in de bergen. Telkens was ik twee weken onderweg. Ik kwam in de namiddag in een dorp aan. Na de begroeting een gesprek met de catechist, en ’s avonds avondgebed met het hele dorp. De volgende morgen onderricht voor doopleerlingen, biecht horen en H. Mis met
kinderdoop en soms huwelijken. Na de middag trok ik dan verder naar het volgende dorp. Ik heb dat twee jaar mogen doen.

In november 1964 werd ik pastoor in Goglme, een parochie waar de vorige pastoor de administratie erg verwaarloosd had. Ik heb er jaren over gedaan om doop- en huwelijks- register en het parochieregister op orde te krijgen. De parochie was nog primitief. De pastorie bestond uit twee kamers, een voor mij en een voor de kapelaan. Er was een huis voor de lekenmissionaris en een permanent klaslokaal. Al het andere van bushmateriaal. In goede samenwerking hebben we de parochie opgebouwd. De mensen droegen aan de kosten van scholenbouw en de kerk bij, met als bekroning een grote nieuwe kerk.

In 1968 ging ik voor de eerste keer op verlof en daarna voor een vernieuwingscursus naar Rome. Met tien andere Nieuw-Guinea missionarissen hebben we daar een pastoraal plan uitgewerkt. Ik kwam terug in Goglme. Mijn bisschop keurde ons plan goed en we begonnen het in praktijk te brengen. Een voornaam onderdeel was de betere toerusting van de missionarissen zelf. De bisschop vroeg me catechese te studeren in Manilla. Op de terugweg maakte ik een studietocht langs catechetische centra in Indonesia.

Maar toen ik landde in Nieuw-Guinea werd ik gefeliciteerd met een nieuwe benoeming: ik moest een Nationaal Liturgisch Catechetisch Centrum gaan opzetten. De bisschop had me weggegeven aan de bisschoppenconferentie. Dat was een grote teleurstelling. Had ik daarvoor mijn parochie opgegeven? Het duurde jaren voordat ik me enigszins op mijn gemak voelde in deze taak. We werkten met commissies en meer dan vijftig medewerkers verspreid door het land. Het was veel organiseren en ordenen, terwijl ik eigenlijk een werker ben. Er bestond toen in Nieuw Guinea op catechetisch en liturgisch gebied nog niets. In tien jaar hebben alle liturgische boeken vertaald en een missaal, rituaal, gebedenboek, zangboek, en boeken voor catechese op lagere school, middelbare school en volwassenen uitgegeven. Het centrum bestaat nog steeds en vierde laatst zijn vijftig jarig bestaan in grote stijl. Ik zag de beelden op Facebook.

Na voltooiing van dit nationale programma wilde ik terug naar de parochie en zo werd ik in 1982 weer pastoor in Denglagu, waar ik in 1962 als kapelaan was begonnen. Opnieuw was dit een vruchtbare tijd dank zij de medewerking van de parochianen. In 1993 werd ik pastoor in Mingende.

In december 1999 werd onze bisschop benoemd tot aartsbisschop van Madang. Ik werd benoemd tot administrator en zes maanden later tot bisschop van Kundiawa. Op 24 augustus 2000 gewijd. Ik ben veel op bezoek geweest in de parochies en heb ons pastorale plan verder ontwikkeld met grote deelname van allen. Als bisschop ben je belangrijk als spil, maar uiteindelijk is het ook maar gewoon een dienst, net als alle andere. Mijn devies was dan ook : “Wokman bilong olgeta manmeri” – “Dienaar van allen”.

Ik ben negen jaar bisschop geweest. Na het bereiken van mijn 75 e verjaardag ging ik in 2009 met emeritaat. Ik verhuisde naar Goroka waar ik opnieuw werkte aan de herziening van het
altaarmissaal en meehielp in de parochie.

Toen ik in Mei 2019 voor een operatie naar Nederland moest, ben ik hier gebleven. Ik was dan ook al 85 jaar. Ik mis Papoea Nieuw-Guinea nog elke dag. Ik ben dankbaar voor het mooie werk dat heb mogen doen en voor de goede medewerking die ik heb ondervonden. Het is een totaal andere wereld dan Nederland, met z’n individualisme en al die regeltjes. Maar hier in het Missiehuis ben ik in een warm bad terecht gekomen hoor. Ik zie het Missiehuis echt als een eiland in het seculiere Nederland.”