Kees Maas

Naam

Kees Maas

Geboorteplaats

Oosterhout

Geboortejaar

1938

Gezin

Vader Johannes, moeder Anna, zes kinderen

Missie

Docent seminarie Flores (1967-1976), retraiteleider, provinciaal overste, rector, preses SVD

Priesterwijding

1963

Opleiding

Kleinseminarie Steyl, noviciaat en filosofie Heide Kalmthout, theologie in Teteringen

015_Kees Maas

Kees Maas komt in 1938 in Oosterhout ter wereld. Wordt naar een of andere voorouder: ‘Kees’ genoemd, naar Cornelius. Hij is een beleefd en wat verlegen jongetje, dat al vroeg weet, dat hij missionaris wil worden. Maar hij maakt zich wat zorgen, omdat hij wat stottert. Na zijn opleiding wordt hij in 1963 tot priester gewijd, waarna hij nog vier jaar studeert in Rome. In 1967 kan hij eindelijk als missionaris naar Flores om docent te worden op het grootseminarie Ledalero op Flores. In 1976 komt hij terug naar Nederland en schrijft een wetenschappelijke thesis over ‘Affectiviteit en Celibaat’. Deze is van grote invloed op zijn verdere leven. Hij blijft voorgoed in Nederland en wordt docent, retraiteleider, provinciale overste, rector, preses binnen de Nederlands-Belgische SVD.

Waar staat mijn wieg en wie kijken er in?
Mijn wieg staat 87 jaar geleden aan de Kruisstraat in Oosterhout. Mijn vader Johannes trouwt twee keer en krijgt in totaal zes kinderen. Zijn tweede vrouw is mijn moeder: Anna van Gageldonk. Vader is agent van Heineken en moeder werkt voor haar trouwen in een apotheek.

Oorlog
Ik herinner me van de oorlog nog dat we in de aanloop naar de Bevrijding ons huis uit moeten. De Duitsers hebben zich teruggetrokken achter het Wilhelminakanaal. Van daaruit schieten ze op de geallieerden. Ze willen ook de gasfabriek – vlak achter ons huis – onder schot nemen. We komen voor enkele nachten terecht bij een familielid in de Nieuwstraat. Als we een paar dagen later weer thuis komen, is de boerderij tegenover ons in de as gelegd. De schuilkelder, waarin we eerder hebben gezeten, is door een granaat getroffen, waardoor een neef en de knecht van de boer, zijn omgekomen. Een granaat treft ook ons huis, waardoor het ledikantje van zusje Marian geraakt is. Goed dat we niet thuis waren, anders had ze het niet overleefd. In de werkplaats zijn de bottelmachines van vader letterlijk de grond in geboord. Hij moet weer van voren af aan beginnen.

School
In de Rulstraat ga ik bij de zusters van Dongen naar de bewaarschool. Als langste zit ik meestal achteraan. Het enige wat ik me ervan kan herinneren is, dat we matjes mogen vlechten en verder braaf met onze armen over elkaar moeten zitten. Op de Heilig Hartschool beleef ik de tijd van de eerste H. Communie, waarvan de uitleg over kleine en grote zonden mij lange tijd verontrust. Het is ook de tijd, dat ik misdienaar word in de H. Hartkerk bij pastoor Commissaris en me aansluit bij de welpen. Deelname aan beide groepen hebben mij gevormd voor mijn toekomst. Verschillende jongens uit de buurt horen in die tijd tot mijn vriendenkring. Leren is voor mij geen probleem. Samen met mijn buurjongen
sta ik boven aan de lijst.

Thuis leven we in de lente en zomer in de keuken, en in de herfst en winter in de voorkamer. Ik herinner me dat ik eindeloos heb gespeeld met een blokkendoos en een bepaald boek tig keren heb gelezen, want veel speel- en leesgoed was er niet. Wel is er alle gelegenheid om buiten te spelen, tot rond 19.00 uur de roep komt: ‘Binnenkomen, rozenhoedje!’.

Missionaris worden

Geïnspireerd door jonge priesters uit Teteringen, die op de lagere school in Oosterhout catechese geven, kies ik er voor om priester en missionaris te worden bij het Gezelschap van het Goddelijk Woord (SVD). Vader en moeder brengen me in september 1950 helemaal naar Steyl in Limburg en dat is voor die tijd best ver weg. Ik kom terecht in een groep van ongeveer honderd jongens. Niet eenvoudig om daaraan te wennen. Ik ben in die tijd soms angstig, maar kan elke avond even bij een pater terecht, die me een kruisje geeft, zoals vroeger thuis. Dat geeft me dan de rust om te gaan slapen. Vader en moeder kunnen het kostgeld maar ten dele betalen en de parochie schiet te hulp. Dat betekent wel, dat ik later ieder jaar mijn rapport aan de pastoor moet laten zien. Ik heb ooit bij het stoeien een Mariabeeld omver gegooid en dat stond natuurlijk bij de minpunten op het rapport. Niet zo fraai voor een priesterstudent. Wat zal de pastoor daarvan zeggen? Zes jaar gymnasium (1950 tot 1956) brengen we op drie locaties door: anderhalf jaar in Steyl; twee-en-een-half jaar in Teteringen en tenslotte twee jaar in het pas gebouwde seminarie in Deurne. Vooral het laatste jaar 1956 is het hard studeren, omdat we worden klaargestoomd voor het pittige staatsexamen. Onze klas dunt in die zes jaar al aardig uit. Menigeen kiest een andere weg. We zeggen wel eens onder elkaar: ‘De besten gaan weg…’ Ik blijf.

Bedevaart

In datzelfde laatste jaar worden we op het consultatiebureau in Deurne gekeurd voor het noviciaat. Ik moet nog een keer terug komen voor een tweede foto, want de eerste is zogenaamd niet goed gelukt. Na de tweede keer vraag ik telkens aan de prefect, of de uitslag er al is. Telkens hetzelfde antwoord: ‘Nog niet’. Wat later een ‘leugentje om bestwil’ blijkt te zijn. Als ik geslaagd voor het staatsexamen thuis kom, krijgt mijn moeder een telefoontje van de huisarts met de mededeling dat de uitslag zeer ongunstig is. Ik heb vlekken op mijn longen en zal daarom moeten gaan kuren. Daar gaat mijn toekomst: niks missionaris worden. Maar net in die tijd heb ik mij opgegeven om mee te gaan met een jeugdbedevaart naar Lourdes. Zou dat nog mogelijk zijn? Mijn vader zegt: ‘Je hebt nu al twee maanden daarmee rond gelopen; dan kan er nog wel een week bij’. Daar is de huisarts het mee eens, al moet ik me wel kalm houden en geen brancardier willen zijn zoals mijn reisgenoten. Ik hou me daar min of meer aan en geniet van die reis. Teruggekeerd naar huis meld ik me direct bij het consultatiebureau in Breda. Als ik met naakt bovenblijf achter het apparaat sta, hoor ik de dokter zeggen: ‘Ik zie niets. Was u misschien verkouden bij het onderzoek in Deurne?”. Mijn antwoord is kort maar krachtig: ‘Nee, maar ik ben wel op bedevaart geweest naar Lourdes’. Daar geeft hij geen reactie op. Maar de deur staat weer open.

Noviciaat
Dus gaan we in september 1956 naar Heide Kalmhout in België, waar het noviciaat is gevestigd. We zijn met twintig personen. Het is voor de novicemeester een hele klus om ons allemaal in te leiden in de geheimen van het geestelijk leven. Het is voor mij geen gemakkelijke tijd. Ik stotter een beetje. Dat baart mij zorgen. Hoe kan ik straks het woord voeren? Gelukkig krijg ik de gelegenheid om in Roosendaal les te krijgen bij een logopedist, die mij wat moed geeft om in het openbaar te spreken. Na het tweede jaar noviciaat leg ik in 1958 mijn tijdelijke geloften af. Fijn is dat ik in die jaren bevriend ben met Ben Gelinck uit Groenlo. We lopen vaak door de lanen van het missiehuis en delen onze ervaringen met elkaar. Dat is een geweldige steun voor ons allebei.

Theologie in Teteringen
In 1959 gaan we voor de theologie naar Teteringen. We groeien mee met de ontwikkelingen van de tijd, die leidt naar het Tweede Vaticaans Concilie. Onze docenten doen hun best om ons in te leiden in de moderne tijd. Er zijn grote veranderingen op komst. Wellicht een nieuwe lente? In 1961 sterft vader, nog maar kort gepensioneerd. Heel wat keren heb ik naast hem in de auto gezeten, op weg naar een klant om bier of frisdrank af te leveren. We spreken onderweg niet veel, maar toch wordt er veel gezegd. Rond de tijd dat je de ‘Eeuwige Gelofte’ gaat afleggen krijg je te horen waar jouw missiebestemming ligt en waar je aan het werk kan. Ik leg mijn Eeuwige Gelofte af op 8 september 1962. Bijna iedereen krijgt een missiebenoeming, behalve ik. Voor mij is verdere studie in Rome weggelegd: Missiologie. Dat is een grote tegenvaller. Mijn wens is Brazilië of de Filippijnen, maar zeker geen verdere studie. In februari 1963 worden we met dertien klasgenoten door Mgr. de Vet tot priester gewijd. Omdat we op onze klasfoto niet in een toog zijn gefotografeerd, maar in ‘clergyman’, krijgen we van de Algemene Overste in Rome géén gelukwens. We lopen weer eens te ver vooruit. Op Beloken Pasen vier ik in de H. Hartkerk te Oosterhout mijn eerste mis. Met bruidjes en hoge hoeden, met een feestpredikant en toespraakjes, met een feest op de Heuvel (Flora), met ernst en leut. De situatie in het Missiehuis wordt zeer onrustig. Enkele van de fraters worden niet tot de eeuwige geloften toegelaten wegens ‘wangedrag’. De verschillende generaties verstaan elkaar niet meer. Dat doet aan beide kanten zeer. Niemand weet welke richting het uit zal gaan. We staan op de drempel van een nieuw tijdperk. Voor de hele studentenwereld worden de zestiger jaren een keerpunt.

Rome
In september 1963 vertrek ik naar Rome. Omdat onze opleiding in Teteringen door Rome niet wordt erkend, moet ik eerst nog twee jaar de hele theologie opnieuw doorworstelen om het baccalaureaat te halen. Ik studeer aan de pauselijke universiteit Gregoriana. De colleges zijn allemaal in het Latijn. Het duurt enkele maanden voor ik begrijp, waar ze het over hebben. De hele theologie is in honderd thesissen samengevat en ligt opgeslagen in een meter boeken. Dat wordt pompen en nog eens pompen. Het is niet de tijd om me als jonge priester enthousiast en gelukkig te voelen. Wel heeft in die jaren (1962-1965) het Tweede Vaticaans Concilie plaats. Ook daar gloort een ‘Aggiornamento’. Ik krijg de kans om één keer een zitting mee te maken en zo iets van de sfeer op te snuiven. Voor mijzelf gloort er ook licht aan de horizon. Op het grootseminarie op het eiland Flores in Indonesië is een vacature voor een docent moraaltheologie ontstaan. Of ik bereid ben om van studierichting te veranderen en om te schakelen naar moraaltheologie? Dit is dé kans om missionaris te worden, dus zeg ik volmondig ‘ja!’. De Academia Alfonsiana aan de Via Merulana, vlakbij de Maria Maggiore is op dát moment de beste plek om moraaltheologie te studeren. Bernard Häring, de Vader van de Nieuwe Moraal, geeft er colleges en nog veel andere grote theologen. De colleges zijn nu vaker in het Italiaans, Frans of Engels. Het contact met de professoren is hartelijk en gemakkelijk. Tot mijn eigen verbazing word ik gekozen tot ‘Il presidente’ van de studentenorganisatie ‘Dialogo’. Dat geeft me de gelegenheid om wat vrijer naar buiten te treden en verantwoordelijkheid op me te nemen. Verantwoordelijkheid krijg ik al eerder in ons Romeinse Collegio. Omdat iedere Nederlander in die jaren sowieso als verdacht wordt beschouwd vanwege zijn vooruitstrevendheid, krijg ik de taak om voor de liturgie in ons college te zorgen. Dat is de vijand binnenhalen om hem zo te ontkrachten. Wat ben ik daar achteraf blij mee. Ik had toen geen bijzondere voorliefde voor liturgie, maar die is daar toen ‘uit nood geboren’. Grazie tante. Deze liturgische ervaring heeft mijn hele leven verrijkt.

Naar Flores, Indonesië
Na twee jaar studie aan de Academia, komt er eindelijk een eind aan mijn studentenleven. Zeventien jaar (1950 tot 1967) is meer dan genoeg en ik wil eindelijk aan de slag. In augustus vertrek ik vanaf Schiphol, uitgezwaaid door een bus vol familie en vrienden. Na bijna twintig uur vliegen land ik op Indonesische bodem. Ik heb tijdens een tussenlanding in Singapore mijn witte toog aangetrokken om gemakkelijker door de douane te komen. Dat lukt wonderwel. Een week eerder heb ik een brief gestuurd naar ons huis in Jakarta met datum en vluchtnummer. Wie haalt mij af? Niemand dus! Alle passagiers vertrekken en ik blijf alleen achter. Hoe moet dat nou? Ik spreek de taal niet, heb geen roepia’s op zak, weet niet waar ik zijn moet. Wel proberen jongetjes mij een taxi aan te smeren. “Mister, mister, taxi”. Uiteindelijk geef ik me gewonnen en ga mee naar een taxi. Gelukkig staat het adres van ons huis in Jakarta op een label aan mijn koffer. We rijden de donkere stad in. Na een klein uur rijden zwaaien we af en stopt de taxi voor het adres van ons huis. Als ik aanbel wordt er verbaasd open gedaan. ‘We wisten niet, dat je zou komen.’ De brief van mijn aankomst valt drie dagen later in de bus. Enkele dagen verblijf ik in Jakarta, reis in een superluxe trein naar Surabaya en vaar twee dagen mee op de missieboot Ratu Rosari, die elke maand een toer doet om de Kleine Soenda-eilanden. Een maand na mijn vertrek, op 16 september en op mijn naamdag (Cornelius) zet ik voet op Florinese bodem in de haven van Maumere. Ik ben thuis, al voelt dat nog lang niet zo.

Ledalero
Wie ben ik nu eigenlijk? 29 jaar oud, klaar om een heel nieuw vak te gaan geven, zelf nog zo groen als gras, met weinig pastorale ervaring en vol twijfel, maar met de beste bedoeling om aan het werk te gaan. Mijn eerste taak is: een nieuwe taal ‘Bahasa Indonesia’ te leren. Een Indonesische medebroeder, die Nederlands spreekt haalt me die dag af en brengt me per jeep acht kilometer hogerop naar Ledalero, het grootseminarie, waar zestien docenten wonen (waaronder drie Nederlanders) en honderdvijftig Indonesische priesterstudenten. De eerste drie maanden besteed ik alle tijd om de taal te leren. Ik wandel dagelijks met twee studenten een uur. Zij doen hun best om mij de eerste beginselen van de taal bij te brengen. In het weekend is er een oude goeroe in een naburige parochie, die me verder inleidt.

Lessen moraaltheologie
Intussen bereid ik me voor op mijn lessen, maar ik kan nergens op terugvallen. Mijn voorganger heeft nog een oud en gerenommeerd Latijns handboek gebruikt, wat echter na het Concilie niet meer voldoet. Op het terrein van moraaltheologie is nog praktisch niets in Bahasa verschenen. Bovendien zit ik ver van de wetenschappelijke wereld af. Kan met niemand overleggen. Ik zit letterlijk en figuurlijk op een eiland. Zo word ik genoodzaakt zelf aan de slag te gaan en mijn eigen dictaten samen te stellen. Terugkijkend zie ik, dat ik in een nieuwe fase terecht kom. De Kees, die zich onzeker voelt, wat stotterend praat, wordt nu zelfverzekerd. Hij heeft wat te vertellen, er wordt naar hem geluisterd, hij draagt verantwoordelijkheid voor de vorming van deze toekomstige priesters. Behalve colleges geven word ik in het tweede jaar al gevraagd om ‘prefect ’te worden, begeleider van een groep studenten. Dat houdt o.a. in, dat ik regelmatig met ieder van hen een persoonlijk gesprek heb, ieders welzijn behartig en hen bezinningsdagen geef. Ook buiten het seminarie wordt mijn inzet gevraagd voor bezinningsdagen, retraites, landbouwvoorlichting, studieweken, verantwoord ouderschap enz. Al mijn talenten worden aangesproken. Ik lééf en voel me thuis. Hier mag ik priester en missionaris zijn. Ik kom tot bloei. Het contact met het thuisfront is miniem. Een maandelijkse brief van mijn moeder is de enige constante factor. Mijn brieven naar huis krijgen na twee, drie maanden een antwoord. Ieder jaar stuur ik via de missieprocuur van Teteringen een rondzendbrief aan alle bekenden. Op mijn verjaardag krijg ik via Radio Nederland een felicitatie.

Verlof 1974
Als ik na vier jaar Rome en zeven jaar Indonesië voor het eerst met verlof ga naar Nederland, is dat een hele overgang. Hoe fijn het ook is weer thuis te zijn, toch voel ik me een buitenstaander. Er is in die elf jaar in Nederland zoveel gebeurt, dat ik me er een vreemde voel. Ik herken het land niet meer terug. Zoveel weelde, zoveel verspilling. Wat er allemaal aan straat staat als afval: complete inboedels. Dat ken ik uit Indonesië niet. Wij hergebruiken alles. Het is een omgekeerde cultuurschok. Ik heb er nog steeds moeite mee. Weer terug op Flores pak ik al mijn bezigheden weer op. Maar dan blijkt al gauw, dat ik teveel hooi op mijn vork heb genomen. Een burn-out brengt me voor enige tijd naar Surabaya, waar ik in het RK ziekenhuis van onze SSpS zusters een half jaar patiënt èn geestelijke verzorger ben. Een Chinese vrouwelijke arts houdt me goed in de gaten. Het is een tijd van herbezinning, rust en vriendschap. Als ik weer terug ben, doe ik het kalm aan. Het is dan 1976 en ben 38 jaar oud.

Doctorsthesis
Op weg naar mijn verlof in 1974, ben ik even in Rome aangegaan bij ons Generalaat om verslag uit te brengen over Ledalero en zijn bewoners en heb tevens gevraagd of men het belangrijk en nodig vind, dat ik zal gaan promoveren. Daar wordt positief op gereageerd. In 1976 is er intussen een jonge moraaltheoloog bij gekomen, zodat ik geen lege plaats achter laat. Zo laat ik Ledalero ‘voorlopig’ achter en ga me weer met de studie bezig houden. Op mijn terugreis doe ik mijn oude Academia Alfonsiana aan om met een van de professoren te spreken over het thema van mijn afstudeerthesis. Het wordt uiteindelijk: ‘Affectiviteit en Celibaat in de Nederlandstalige Literatuur vanaf 1960 tot heden’. Dat wordt een nieuwe fase in mijn leven. Ik kom bij de FIC broeders op de Sterrenschanseweg te Nijmegen terecht, waar ik voor de som van tien gulden per dag een kamer betrek. Met mijn brommertje rijd ik elke dag naar de bibliotheek van de universiteit. Ik raak steeds meer geïnteresseerd in het thema, temeer omdat het in die jaren in Nederland en Vlaanderen actueel is en er veel over geschreven is. Het is ruim tien jaar na het Vaticaans Concilie en men is bezig ook op het vlak van ‘affectiviteit en celibaat’ naar nieuwe wegen te zoeken.

Liefde
De kern van het celibaat is in mijn ogen dat je als religieus kiest voor de liefde, zonder je aan één persoon te binden. Je verbindt je aan je medebroeders of -zusters in je omgeving en uiteindelijk aan alle mensen. Als je van mensen houdt, dan houd je ook van God. Maar religieuzen, mannen en vrouwen, zijn vanzelfsprekend geen koelkasten. Het zijn mensen, met menselijke behoeften. De vraag hoe je de fysieke behoeften van de man of de vrouw in harmonie brengt met de keuze voor het celibaat heb ik in mijn thesis uitgebreid besproken. Ik ben er nu van overtuigd dat priesterschap en het celibaat beter ontkoppeld moeten worden. Het is de Paus die dat moet dat ontkoppelen, maar dat gaat uiterst langzaam. In het progressieve Nederland zijn we al lang zo ver, maar de Rooms-katholieke kerk is een wereldkerk. In Afrika en Azië denken ze hier weer heel anders over. Na het Vaticaans Concilie (eerste helft jaren zestig) is er een reële kans dat het celibaat zal worden opgeheven. Als dat niet doorgaat stappen er velen uit het ambt. Zelf blijf ik, omdat ik de zin van mijn leven als priester en missionaris heb gevonden in de vorming van de jonge clerus in Indonesië.

Verdediging
Mijn promotor in Rome, S. O’Riordan CSSR en mijn geestelijke leider en vriend pater Servaas Frijnts SVD begeleiden mij langs de moeilijke paden van dit lastige thema: Affectiviteit en Celibaat. September 1978 rond ik de thesis af en wordt de datum van de ‘defensio’ vastgelegd op 10 november van dat jaar. Mijn moeder, zwager en twee zussen zijn er bij aanwezig. Om meer mensen te bereiken doe ik mijn verdediging in het Duits. De verdediging verloopt naar wens en er wordt mij ‘grote lof’ toegewezen. Mijn thesis wordt in het Nederlands en Duits uitgegeven. Wat ik helemaal niet had verwacht, maar toch gebeurt, voltrekt zich in de jaren er na. De Nederlandse uitgave wordt over het algemeen goed ontvangen, verkoopt goed en krijgt positieve recensies. Vooral onder religieuzen vindt het gretig aftrek. Sommige communiteiten vragen mij het boek zelf te komen toelichten. Anderzijds zijn er ook enkele stemmen aan de conservatieve zijde, door wie ik sterk wordt bekritiseerd. Die tegenstand is er ook in Rome en zelfs in Indonesië, waar niemand het boek nog gelezen heeft. Om een lang verhaal kort te maken: omdat de rector magnificus van de Lateraanse Universiteit weigert zijn handtekening te zetten, zal ik mijn ‘bul’ nooit ontvangen. Een woordvoerder van die Universiteit laat mij weten :’U hebt er recht op, maar krijgt de bulle niet”. Dat is een bittere pil.

Terug naar Indonesië?
Het is mijn bedoeling om na twee jaar studie zo snel mogelijk terug te gaan naar Ledalero, waar mijn thuis is, mijn vrienden wonen en waar ik graag weer les geef. In Indonesië is in bepaalde kringen twijfel ontstaan over mijn ‘orthodoxie’. Ik zou wel eens een gevaar kunnen zijn voor de komende priestergeneratie en daarom niet opnieuw als docent aangesteld mogen worden aan het grootseminarie van Ledalero. Ook hier blijkt, dat zogenaamd slecht nieuws vlugger gaat dan goed nieuws. Al in die tijd is er nepnieuws. Ben ik wel te vertrouwen? Als ik duidelijke redenen meen te hebben dat ik niet het volledige vertrouwen krijg besluit ik, na veel overleg, niet meer terug te gaan naar Ledalero. Hoe kan ik moeilijke ethische kwesties behandelen (zoals abortus, verantwoord ouderschap, euthanasie, masturbatie , ongehuwd samenwonen enz.) als er wantrouwend over mijn schouder wordt meegekeken? Het is een intens moeilijke tijd, waar negatieve gevoelens sterk de overhand hebben. Wat was ik graag terug gegaan. Om niet mijn hele leven gefrustreerd te blijven wordt mij door mijn Algemene Overste H. Heekeren aangeraden om alle pogingen om alsnog mijn recht te krijgen te stoppen en mijn energie voor andere belangrijkere zaken te gebruiken. Die raad volg ik op, al is het met pijn in het hart. Een deur wordt met een klap dichtgesmeten, zou er een nieuw venster open gaan….?

Nieuwegein: 1981 tot 2001
Dus blijf ik in Nederland. Het Missiehuis in Teteringen is intussen kloosterbejaardenoord geworden. Het aantal medebroeders loopt terug, er komen geen nieuwe meer bij. Gaan we de afbouwfase in, of proberen we iets nieuws? Een medebroeder in de missie die gevraagd wordt de taak van provinciaal hier op zich te nemen antwoordt met de legendarische woorden: “Ik ben niet bereid om koetsier op de lijkwagen te worden”. Dat slaat aan en er worden plannen gemaakt een doorstart te maken. Een ervan is een ‘missionaire leefgroep’ te starten, die als doel heeft aanwezig te zijn en te helpen in puur missionaire situaties. Dus geen direct parochiewerk. Het wordt ‘Nieuwegein’, waar we ons met vier medebroeders gaan vestigen. Een moeilijk begin, want er zit niemand op ons te wachten. Toch zal de leefgroep in de 39 jaar van haar bestaan voor velen een belangrijke rol spelen. Zowel voor vluchtelingen, als gasten, die vanwege een moeilijke thuissituatie een tijd bij ons verblijven. Maar ook later als het de ‘kraamkamer’ wordt voor onze jonge medebroeders uit het oosten en zuiden.

Marriage Encounter
In 1976 maak ik kennis met enthousiaste verhalen over Marriage Encounter. Het bestaat uit een weekend waarin koppels worden opgeroepen opnieuw naar elkaar te kijken en hun relatie een nieuwe boost te geven. Geen huwelijkstherapie, maar een verfrissende kijk op het sacrament van het huwelijk. Maar ook priesters kunnen nieuw gaan kijken naar de relatie met hun parochie/gemeenschap en hun priesterschap. In 1979 laat Peter Mertes weten, dat in Montenau het eerste Duitstalige Encounterweekend wordt gegeven. Servaas Frijnts en ik nemen er aan deel. Het maakt op mij een geweldige indruk. Als ik eenmaal in Nieuwegein ben blijf ik in Marriage Encounter geïnteresseerd en ga ik me er voor inzetten. Zo zal ik van 1982 tot 2015 wel een paar honderd van die weekenden geven, telkens samen met nog drie echtparen. Ik ervaar het als een zinvolle missionaire taak om mensen bij elkaar te brengen, hun relatie te versterken en er ook zelf aan te groeien. Het zijn intensieve processen en als priester ontkom ik niet aan vraag over de zin van mijn leven als priester. Op dat eerste weekend in Montenau raakt mij vooral de rol van de priester. Hiermee worden in mij ook de zachte krachten aangeboord. Ik ben sowieso niet van de smalltalk en deze weekenden gáán ergens over. Vaak zeg ik op het einde van zo’n weekend: ’Ik ben de gelukkigste priester van Nederland’.

Het Steylweekend
In mijn Nieuwegeinse tijd word ik ook regelmatig gevraagd om bezinningsdagen te geven aan religieuzen van verschillende congregaties en ook retraites. Omdat daar mijn hart ligt, vertel ik daarover aan echtparen van Marriage Encounter: mijn droom om ze ook die ervaring te laten doen. Hun antwoord is: ‘Jij met je droom, wij gaan mee”. En zo ontstaat het eerste ‘Stijlvolle Weekend in Steyl, met Maas aan de Maas’. Het is een weekend van donderdagavond tot zondagmiddag. De deelnemers komen steeds als koppel: gehuwden, twee vrienden(innen), vader en zoon, moeder en dochter, twee religieuzen, enz. In een sfeer van vertrouwen vertellen we ons leven aan elkaar en laten ons door de andere deelnemers verrijken. Het weekend vindt twee keer per jaar plaats. Het maakt bij velen grote indruk. Het eerste in 1990, het laatste, het vijftigste in 2022. Een jong stel, dat een paar keer dit weekend volgt, is zo enthousiast dat ze het weekend graag zelf willen voortzetten. Na gedegen voorbereiding is het intussen al drie keer gegeven, tot ieders tevredenheid. Zelf ben ik blij, dat het ‘Steylweekend’ een vervolg heeft gekregen.

Emmaüsgangers
Al in de zeventiger jaren op Flores wordt mijn interesse gewekt door het verhaal van de Emmaüsgangers (Lucas 24, 13-35). Ik ga alles, wat ik maar vind, erover verzamelen: afbeeldingen, gedichten, liederen, preken, exegetische verklaringen enz. Deze tekst is voor mij de leidraad van mijn leven geworden. Deze interesse wordt later bekend bij de mensen om mij heen. Wie een afbeelding, tekst of lied tegenkomt weet mij te vinden. Deze uit de hand gelopen hobby resulteert in een expositie van veertig afbeeldingen rond het verhaal. Samen met Annemiek Wijnker-Hoedjes stellen we die samen uit de honderden afbeeldingen, die we intussen verzameld hebben. Vakkundig ingelijst door een van de broeders uit Steyl verschijnt de expositie in 2010 in het Missiemuseum, waar hij door Mgr. Tinie Muskens wordt geopend. Later zal deze expositie kloosters en parochies bezoeken, waar veel bezoekers zich laten inspireren door dit spannende verhaal. Tegelijkertijd verschijnt er een boek: ‘In het voetspoor van de Emmaüsgangers; praktische werkvormen’. Het verhaal krijgt ook een prominente plaats op het bovengenoemde Steylweekend.

Flores
Zo heb ik opnieuw mijn draai gevonden. Ik voel me gelukkig met hoe het is verlopen, al blijft Flores op de achtergrond nog altijd meespelen. Het is toch mijn ‘eerste liefde’. Maar dan komt er in 1987 een uitnodiging van de provinciaal van de provincie Ende uit Flores om aanwezig te zijn bij het vijftigjarig bestaan van het seminarie Ledalero. ‘Je hebt daar toch de nodige voetstappen gezet’, schrijft hij. Graag neem ik die uitnodiging aan. Al vraag ik me af: hoe zal men mij daar ontvangen? Met scepsis en wantrouwen? Niets van dat alles. Het wordt een warm onthaal, waar ik zelf zeer van geniet. Het doet mij goed en het verdriet wordt milder. Later word ik zelfs uitgenodigd om in 1994 naar Indonesië te komen om er negen keer een retraite te geven voor medebroeders: in Nenuk (Timor), Kisol en Mataloko (Flores), Bali en Java. Degenen die mij daarvoor uitnodigen zijn nu de oversten die vroeger mijn studenten waren! Bij die gelegenheid krijg ik zelfs de uitnodiging opnieuw les te komen geven in Ledalero. Ofschoon het twintig jaar geleden is en de tijden veranderd zijn, stem ik toch toe. Zo ben ik in 1996 en 1997 telkens een half jaar terug in Ledalero. Het is alsof ik niet weggeweest ben. Twintig jaar geleden kwamen vrijwel alle docenten uit het buitenland, maar nu hebben jonge docenten van eigen bodem onze plaats ingenomen en daar ben ik trots op. Bij die twee keer gastcolleges voel ik me als de reserveband, die er tijdelijk voor zorgt dat de karavaan verder kan trekken. Een geweldige ontwikkeling heeft er plaats gevonden.

Overste
In 1998 word ik lid van de provinciale raad. Ik krijg meer te maken met het wel en wee van de provincie en de hele congregatie. Samen met Antoon Verschuur (provinciaal) en Marcel Heyndrikx neem ik deel aan het Generale Kapittel van 2000, wat een bijzondere ervaring is. SVD-ers van de hele wereld komen er samen. Wij zijn daar ‘the three old men’, ofschoon ik dan pas 62 ben. Deze ervaring krijgt een staartje. Al eerder word al eens door iemand geopperd, dat Kees Maas wel eens de volgende provinciaal zou kunnen worden. Ik schrik daarvan. Daar voel ik mij geenszins toe geroepen. Maar toch word ik op voordracht van de medebroeders tot provinciaal benoemd voor de periode 2001-2004. Dat betekent verhuizen van Nieuwegein naar Teteringen, waar in de verbouwde boerderij de missieprocuur en het provincialaat zijn gevestigd. Op de dag van de installatie, waarin we de perikoop lezen van Jesaja, die zijn mantel achterlaat aan zijn leerling Elisa (1 Kon 19, 19-21) overhandigt mijn voorganger, pater Antoon Verschuur SVD mij zijn stola, waarmee hij mij zijn profetenmantel nalaat. Ik ben dan nog net honderdman…. Samen met de deskundige secretaresse Marijke Tuinenburg zetten we lijnen uit naar de toekomst, die sinds de komst van de eerste buitenlandse missionarissen in 1990 een nieuw elan krijgt. Veel tijd en energie wordt er besteed aan een goede opvang van deze jonge mensen. Zo mag ik drie keer drie jaar deze taak als provinciaal vervullen. Na een tijdje van gewenning gaat mijn profetenmantel me al doende steeds beter zitten. En voor ik het weet is in 2010 de tijd om. Haast ongemerkt schuif ik dan over van provinciaal naar de post van rector in het Missiehuis. Weer drie maal drie jaar deze functie. Als die tijd om is, is er geen vervanger. Er wordt een ‘geitenpaadje’ gebruikt en wordt de functie van ‘rector’ veranderd in ‘preses’, die aan geen termijn gebonden is. Dus ben ik het nog steeds. Intussen is Park Zuiderhout bezig het Missiehuis een nieuwe bestemming te geven. Er worden veertig studio’s in gebouwd en wij zijn de eersten, die er een mogen bewonen. Nadeel is wel, dat de verbouwing gedaan wordt, terwijl wij er nog wonen. En dat kan even duren. Maar het Missiehuis is ons dierbaar.

Amaryllis
Terugkijkend sta ik verwonderd, hoe het mij vergaan is als ‘Gezel van het Goddelijk Woord’. Ik ben lange tijd een verlegen iemand, die niet goed uit zijn woorden kan komen. Ik zie het lange tijd als een obstakel om een goede priester en missionaris te zijn. Ik vergelijk me graag met de bol van een amaryllis, die pas laat in bloei komt. Mensen die mij begeleiden en vormen geloven er in, geven we de juiste hoeveelheid water en Pokon en laten me rustig groeien, tot de bloeiperiode aanbreekt. Die bloei begint voor mij als ik in Ledalero ga lesgeven en mij andere verantwoordelijkheden worden toevertrouwd. Verwarrend wordt het, als naar aanleiding van mijn thesis de amaryllis abrupt wordt afgesneden en ik elders verder moet leven. Dat is een roerige tijd, die de nodige groeikracht vergt. Een tweede periode van hopen op een nieuwe bloeiperiode breekt dan aan. Gelukkig is de natuur sterk en mag de amaryllis opnieuw tot bloei komen. En dat is ook gebeurd.

Geestelijke bronnen
‘De mens leeft niet van brood alleen’, zegt Jezus, de MAN van Nazareth. Dat mag ook voor mij gelden. In de loop der jaren, vanaf mijn eerste intrede in Steyl (1950), ben ik gevormd in de gezonde, reële spiritualiteit van de SVD. In de loop van de vormingsjaren is die mij meer en meer eigen geworden. Daar ben ik mijn opvoeders en medebroeders heel dankbaar voor. Zij geven mij een ‘beleefde’ spiritualiteit mee. Een bron van inspiratie. Het verhaal van de Emmaüsgangers is de laatste vijftig jaar de rode draad door mijn leven. Persoonlijk zie ik mij met mensen op weg gaan, geïnspireerd door ‘de Man’, die ongemerkt met ons meegaat. Het is niet moeilijk om de rijkdom van dat verhaal op mijn leven toe te passen en er anderen in mee te nemen. Een bron van inspiratie. De Mirwartgroep, die al vijftig jaar bijeen komt, om naar elkaar te luisteren en om het leven met elkaar te delen, is mij een grote steun geweest. Het is voor de leden en ook voor mij een ‘refugio’, waardoor de pelgrimstocht door het leven draagbaar blijft. Een bron van inspiratie.

Vriendschap
Al die mensen in Nederland en Indonesië: mannen, vrouwen, medebroeders, vrienden en vriendinnen, zomaar passanten soms, hebben positieve invloed op mij. De steun en vriendschap, die ik van hen mag ondervinden, hebben mij gemaakt tot wie ik nu ben. Van de andere kant mag ik voor hen een reisgezel zijn, die in goede en kwade dagen met hen meeloopt. Een bron van inspiratie. Ik kan ze onmogelijk allemaal noemen. Ik maak een uitzondering voor Annemiek Wijnker-Hoedjes. In 1994 ontmoet ik Annemiek. Zij is getrouwd met Adri, heeft vier kinderen en intussen acht kleinkinderen. Ze is een tijd lang hoofd van een pastorale school ‘De Paraplu’ in het Noorden des Lands. Annemiek en Adri hebben in Afrika een project voor de opleiding van jonge mensen in Afrika. Annemiek en ik werken veel samen en zijn samen vruchtbaar in het verwoorden van de Blijde Boodschap. Zo zijn we voor elkaar een bron van inspiratie. Annemiek en ik besluiten samen de teksten van onze bezinningsdagen en retraites uit te geven. Zo komt er om de vijf jaar een boek uit met als titel: ‘Woorden en Verhalen, die er toe Doen… die ons Raken… die ons Dragen.’ Er worden telkens 1.500 exemplaren van gedrukt, waarvoor veel interesse bestaat. Wij zijn blij, dat het verhaal op deze manier doorgaat. De helft van de opbrengst is voor het opleidingsproject in Afrika, de andere helft is voor de opvang, vorming en verdere studie van onze medebroeders uit het buitenland, die naar Nederland zijn gekomen. Annemiek en ik verzorgen ook PowerPointpresentaties voor geïnteresseerden. Thema’s zijn onder andere: ‘de Ontmoeting aan de bron’, Ruth en de Vreemdeling’, ‘de Barmhartige Vader en de twee verloren zoons’, ‘Mild zijn voor jezelf’, ‘de Barmhartige Samaritaan’, ‘Mattheus 25’, ‘Roeping en Zending’, ‘Staan in het einde’, enz. We zijn er vaak weken mee bezig. Zeer inspirerend! Een tweede soort uitgave, waar we samen voor zorgen, is de uitgave van de vieringen van zon- en feestdagen, onder de titel: ‘Prelude voor Zon- en Feestdagen. Jaar A, jaar B en jaar C.’ In die vieringen proberen we de teksten van de lezingen te leggen op het gewone dagelijkse leven, zodat ze herkenbaar zijn. Ook deze vinden gretig aftrek. Iedere zaterdagmiddag wordt sinds de coronatijd de Prelude van dat weekend in de kapel van het Missiehuis gevierd met de bewoners van Park Zuiderhout. Daar zijn telkens 25 tot 30 mensen bij aanwezig in de kapel, terwijl een groot aantal via de huis-TV op hun kamer meeviert. Ongeveer vijfhonderd adressen krijgen de tekst ervan wekelijks digitaal toegestuurd.

Sterven
In 2020 is de dood voor mijn gevoel niet ver weg. Als ik bij het lopen wat last heb van beklemming op mijn borst moet ik gedotterd worden. Als de chirurg daarmee bezig is blijkt de verstopping van dien aard te zijn, dat hij besluit tot een open hartoperatie, twee dagen later. Ofschoon die operaties aan de lopende band gebeuren, doet dat niets af aan het feit, dat ík straks zélf op de operatietafel lig. Ik ervaar het als langs de afgrond lopen. In de twee dagen ervoor krijg ik de kans mij daarop voor te bereiden. In het bijzijn van een tiental medebroeders dient Wim de Leeuw mij op fijnzinnige wijze het sacrament van de zieken toe. Met een gerust hart laat ik het allemaal gebeuren. Als ik de morgen na de operatie wakker word in de uitslaapkamer is het een verrassing voor me, dat het al gebeurd is. Na enkele dagen word ik ontslagen en begin aan mijn herstel. Lange tijd vertoef ik in een euforie: ‘ik mag leven’. Sinds ik provinciaal werd in 2001 tot de dag van vandaag heb ik bijna alle overleden medebroeders ten grave mogen dragen. Dat vind ik een eer: iemand de laatste eer te mogen bewijzen en hem een plaats te geven op het ‘ereveld’ op ons kerkhof, dat onlangs een metamorfose heeft ondergaan en er nu sfeervol uitziet. Eens komt de dag, dat het bericht komt: ‘Kees Maas is gestorven’. De komende tijd is vooral gericht op dat wonderlijke moment, dat – zoals bij mijn geboorte een nieuwe mens is ontstaan – er bij mijn overlijden opnieuw een geboorte plaats vindt, over de dood heen. Tot die tijd wil ik proberen gracieus oud te worden en dat los te laten, wat mij nog onnodig vasthoudt aan dit leven.

Slotbemerking:
In mijn leven heb ik mensen ook pijn gedaan. Ik wil daar niets aan afdoen. Waar ik kan, heb ik getracht dat goed te maken. Daarom vraag ik ook nu: ‘Goede mens, vergeef me’. En als er nog iets op mijn hart ligt, dan zeg ik je: ‘Het is goed zo, vrede!’. Nog is mijn levensverhaal niet ten einde. Ik hoop nog een tijdje met mijn medebroeders op te lopen. Wie weet, wat er onderweg nog allemaal staat te gebeuren. Ik blijf verwonderd in het leven staan. Dankbaar ben ik dat ik op deze manier nog steeds iets kan en mag betekenen voor mensen. Dit levensverhaal sluit ik af op dinsdag 9 september 2025. Gisteren vierden we ons jubileum van 150 jaar SVD. 75 Jaar geleden kwam ik als 12-jarige jongen in Steyl aan. Daar had toen net het 75-jarige jubileum plaatsgevonden. Van toen af ben ik meegegaan met de volgende 75, die we op 8 september uitbundig hebben gevierd. Zo ben ik een man van het ‘midden’.”

Teteringen, 09.09.2025
Kees Maas SVD