Kees van der Geest

Naam

Kees van der Geest

Geboorteplaats

Leidschendam

Geboortejaar

1933

Gezin

Derde van negen kinderen

Missie

Papoea Nieuw Guinea, 1963 - 2008

Priesterwijding

1959

Opleiding

Seminarie Soesterberg

Bijna een halve eeuw zat Kees van der Geest namens de SVD in Nieuw-Guinea. Zijn vader zag hem het liefst pastoor worden in Nederland, maar zijn moeder wist dat hij diep in z’n hart de missie in wilde. Ver weg, in een exotisch land. Mensen helpen christen te worden. Het heeft Kees een gelukkig mens gemaakt.

“Ik was de derde van in totaal negen kinderen. Mijn vader was slager van beroep. Het werk als slager vond ik niet aantrekkelijk ik zal al heel vroeg missieboekjes te lezen.

Mijn vader zei: ‘ik denk dat Kees pastoor wil worden’. Maar mijn moeder wist beter. Zij wist dat ik weg wilde, de missie in. Mijn vader vond dat ik toch niet naar zo’n ver land hoefde en dat ik in Nederland toch wel pastoor kon worden. Maar mijn moeder nam mij en mijn doel in bescherming.

Toen ik in de zesde klas van de lagere school aan de broeder die ons les gaf liet weten dat ik belangstelling had voor de missie, kwamen al snel de eerste aanbiedingen. Voor de orde van Oblaten (van de Heilige Franciscus van Sales) kon ik richting de noordpool, maar daar voelde ik helemaal niets voor. De SVD sprak me daarentegen wel aan.

Ik heb het laatste jaar van de lagere school niet afgemaakt en kwam kort na de oorlog (1946) terecht als een van de eerste studenten in de voorbereidingsklas van het seminarie in Soesterberg. Na zes jaar gymnasium en zes jaar filosofie en theologie werd ik in 1959 tot priester gewijd.

Ik wilde de missie in, maar de SVD zond me naar Rome, waar ik bij de paters Salesianen een opleiding in de pedagogiek kon gaan volgen. In het Italiaans. Dat eerste jaar vond ikn eigenlijk een beetje weggegooid, omdat ik gelijktijdig de Italiaanse taal goed moest leren, maar na drie jaar was ik pedagoog.

In Nieuw Guinea wilde de katholieke kerk een grootseminarie beginnen om daar priesters op te leiden, maar dat wilde maar niet lukken. Totdat men dat verzoek aan de SVD richtte en die hadden snel twaalf mensen bij elkaar om daar de priesteropleiding op te gaan zetten. Ik werd ook gevraagd om mee te werken en een paar dagen later zat ik in Nieuw Guinea. Op de dag dat Kennedy vermoord is, kwam ik daar aan bij de bisschop en kon ik voor een periode van
twee jaar pastoraal werk gaan doen om de cultuur te leren kennen.

We zaten aanvankelijk in Alexis-hafen, vlakbij de provinciestad Madang. Ik kreeg het voor elkaar om van vrijdag tot dinsdag pastoor te zijn van een parochie. Dinsdag moest ik weer terug zijn om les te geven aan het seminarie. Als pastoor moest ik soms urenlang door de ‘bush’ lopen naar al die nederzettingen waar mijn parochianen woonden en soms moest ik er ’s nachts blijven slapen. Als pastoor deed ik de Heilige Mis, nam de biecht af en trouwde ik mensen en dat soort rituelen. Maar we waren echt niet altijd bezig met bekeringen hoor. Die mensen waren onderweg om christen te worden en wij hielpen hen daarbij. Voor hen was het vooral een economisch belang, want ze wilden eigenlijk worden zoals de rijke blanken en het geloof hoorde daarbij.

We konden elkaar goed verstaan want we spraken ‘tok pisin’ met elkaar. Dat is afgeleid van ‘talk pidgin’, de gemeenschappelijke taal van de eilanden in de Grote Oceaan, afgeleid van het Engels, maar ook met woorden in het Duits en Portugees.

Toen het seminarie werd verplaatst naar de hoofdstad Port Moresby was het afgelopen met dat pastorale werk en ik vond dat heel spijtig. Mijn opleiding was er op gericht om les te geven op het seminarie en dat ben ik gaan doen.

Ik zat 45 jaar in Nieuw-Guinea en op zeker moment zat ik wel te bedenken dat ik daar niet tot de laatste snik moest blijven, want dan word je ze tot last. In 2008 vroegen ze vanuit SVD of ik terug wilde komen, want ze hadden me hier nodig, maar dat bleek nogal tegen te vallen. Ik heb nog enkele jaren pastoraal werk gedaan in Deurne, Wahlwiller en in de Schilderswijk in Den Haag.

Het werk in de missie was soms eenzaam. Je hebt al dat natuurschoon om je heen, maar je kunt je ervaringen met niemand delen. Gelukkig kwam er heel af en toe familie op bezoek. Die bezorgde ik een vermoeiende paar weken, want ik wilde ze graag alles laten zien. Toen mijn vader en moeder overkwamen heb ik me daar een keer erg in vergist. Het kostte me moeite om mijn moeder te overtuigen om mee te varen in zo’n vaartuig van de Papoea’s, een uitgeholde boomstam, maar ik liet zien dat die erg stabiel waren. Ze stemde in met een boottocht over de rivier en met z’n drieën gingen we stroomafwaarts naar een nederzetting waar een dorpsgenoot uit Leidschendam werkte. Ik wilde daar blijven slapen, maar dat kon helaas niet, dus we moesten terug. Vijf uur lang peddelden we stroomopwaarts, terwijl mijn moeder ziek was. Achteraf bleek dat ze malaria had en ik vind het nog steeds onbegrijpelijk dat ik toen niet de juiste maatregelen genomen heb. Want zelf slikte ik ook regelmatig medicijnen tegen de koorts. Ik heb nog steeds last van die vaartocht.

Het neem niet weg dat ik overal waar ik gewerkt heb gelukkig geweest ben. Hier op Zuiderhout ook. Het is hier prima. Ik ben nu 91 jaar en wil het nog heel lang volhouden.”