Toon Somhorst

Naam

Toon Somhorst

Geboorteplaats

Haaksbergen

Geboortejaar

1933

Gezin

Vader, moeder, negen kinderen (twee vroegtijdig overleden), vader was aannemer / timmerman

Missie

Papoea Nieuw Guinea (1965 – 2018; 53 jaar)

Priesterwijding

1963, Teteringen

Opleiding

Kleinseminarie Soesterberg, noviciaat Heide Kalmthout, grootseminarie Teteringen

016_Toon Somhorst

Toon Somhorst was eigenlijk helemaal niet van plan om priester te worden. Dat hij op de lagere school gepasseerd werd als misdienaar was voor hem een teken dat hij misschien beter fijnbankwerker kon worden. Maar de inspiratie van heeroom Hendrik, SVD- missionaris, was overtuigend. Toon ging toch naar het seminarie en werkte vervolgens 53 jaar als priester in Papoea Nieuw Guinea. Sinds 2018 is hij terug in Teteringen. “Je wereld
wordt steeds kleiner. Dat is moeilijk voor iemand die in het onbegaanbare Nieuw Guinea overal naartoe liep, reed en vloog.”

“Ik kom uit een familie met eigenlijk negen kinderen, maar de twee oudsten zijn als baby’s, al voor mijn geboorte, overleden. Wij hadden een mooi gezin, waar we met zeven kinderen opgroeiden: drie zussen en drie broers. We waren degelijk katholiek, en moesten mee helpen van jongs af aan met alles wat gedaan moest worden en dat was in de oorlogsjaren veel werk in de tuin op het land en in de huishouding. Mijn vader was timmerman, die vele kapotte dingen weer kon fiksen. We zijn kinderen zijn praktisch opgegroeid.

Oorlog
Mijn eerste schooldag op de lagere school weet ik me nog goed te herinneren. Dat was op de dag dat de Duitsers Nederland binnenvielen. De dag van de invasie. Duitse troepen marcheerden in Haaksbergen door de straat en er volgden paarden, wagens en zwaar materieel. Dat ging de hele dag door. Ik stond aan de ene kant van de straat en de school was aan de andere kant, dus ik kon die dag niet op school komen. Veel beter werd het daarna niet. Die hele lagere-schoolperiode stelde vanwege de bezetting niet veel voor. Het schoolgebouw werd door de Duitsers gevorderd en het onderwijs moest geïmproviseerd worden. Veel heb ik in die vijf jaar niet kunnen leren en eigenlijk heb ik daar mijn hele leven last van gehouden. Vooral van de Nederlandse taal heb ik op de lagere school niet veel opgestoken. Wij spraken Twents.

Oom Hendrik
Na de lagere school ging ik naar de ambachtsschool om opgeleid te worden tot fijnbankwerker. Mijn eerste contact met het leven van missionarissen heb ik gekregen door het bezoek van mijn Oom Hendrik, die bij de SVD als missionaris in Timor heeft gewerkt. Hij kwam in 1949 na achttien jaren op verlof in een pak van een legeraalmoezenier. Hij had een kamer in ons huis. Ik kreeg van mijn oom de indruk dat de mensen in de missielanden veel hulp nodig hadden. Op alle mogelijke gebieden, want het is daar nog heel primitief. Die mensen weten niet hoe ze permanente huizen moeten bouwen, ze weten weinig van verzorging, hygiëne, voedsel en dat soort zaken. Daarom wilde ik ontwikkelingshelper worden

Het idee om priester te worden had ik helemaal niet. Ik had me op de lagere school al eens aangemeld om misdienaar te worden, maar daar kwam ik op een of andere manier niet voor in aanmerking. Misschien was ik niet vroom genoeg? Maar mensen helpen, zoals Oom Hendrik, dat wilde ik wel. Ik dacht het is toch goed om priester te worden want dan onderricht je alle christenen en volgens de leer van naastenliefde moet iedereen ontwikkelingshelper worden. Ze hebben mij overtuigd dat als priester je meer kunt doen voor de mensen, want een van de geloofspunten is dat je elkaar moet helpen en zo kun je vele mensen tot vrijwilligers maken.

Soesterberg
Zo heb ik mij aangemeld in Soesterberg bij de SVD en ben daar met het kleinseminarie begonnen in september 1950. Dat was nogal een overgang voor mij. Ik sprak Twents en daar spraken ze Nederlands. Ik kwam in Soesterberg als 17-jarige te zitten tussen jongens van 12 tot 14 jaar. Het was eerst een moeilijke tijd om weer hele dagen in de schoolbanken te zitten. Voetballen en volleyballen was een goede afwisseling. Ik heb het vol kunnen houden en na zes jaren in Soesterberg ben ik naar Heide in België gegaan voor noviciaat. Bij de intrede daar heb ik bij de voordeur mijn laatste sigaretje uitgedoofd. Ik had van mijn vader de eerste officiële sigaret ontvangen bij het halen van mijn diploma voor fijnbankwerker.

Teteringen
In het tweede jaar van het noviciaat en daarna nog een jaar kregen we les in filosofie en daar heb ik van genoten. Na vier jaren theologie in Teteringen heb ik mijn gelofte gedaan en in al die studie jaren heb ik als ziekenverzorger mogen werken en kreeg ik als zoon van de timmerman de sleutel van de timmerwerkplaats. Op 3 februari 1963 ben ik in Teteringen tot priester gewijd samen met tien klasgenoten. Drie Belgische klasgenoten kregen hun wijding in Overijse. Toen werd het spannend: waar ga ik als missionaris naar toe? We mochten drie keuzen aan de overste voorleggen. Mijn drie keuzen waren: de eerste voor Papoea Nieuw Guinea (PNG) de tweede voor PNG en de derde voor PNG. Met grote vreugde werd ik benoemd voor PNG. Maar eerst moest ik nog mijn pastorale jaar doen in de nieuwe parochie Maria Boodschap in Rijen onder leiding van een zeer beminnelijke en pastorale pastoor. Dat was een goede voorbereiding voor mijn pionierswerk in een afgelegen gebied in het hoogland van PNG. Na drie maanden Engels in Liverpool ben ik in augustus 1965 vertrokken. Mijn voorgangers gingen allemaal met de boot naar hun missiegebieden. Ik was een van de eersten die de reis naar de missie met een vliegtuig maakte. Vliegtuigen met vier of zes propellers. We moesten overal stoppen om bij te tanken, Rome, Tel Aviv, Karachi, Bombai, Bangkok, Manila, Sydney en vervolgens met steeds kleinere vliegtuigen naar Port Moresby, Lae en Mt Hagen mijn eindbestemming.

Porgera
De SVD was in 1896 aan de noordelijke kust van Papoea Nieuw Guinea begonnen met missieposten. Het hoofdkwartier zat in Madang. Toen de eerste missionarissen in 1933 het hoogland zijn ingetrokken werden al gauw twee missionarissen gedood. Van toen af heeft de Australische regering voor de blanken het hoogland van PNG gesloten en moest het gebied eerst onder controle worden gebracht. Langzaam maar zeker breidde de missie zich uit naar de binnenlanden. Tussen 1934 en 1971 is het deel voor deel open verklaard. Zo werd het oostelijk deel van Enga geopend in 1947, Laiagam in 1955, en Porgera in 1962.

Welkom
Volgens mij dacht die Amerikaanse bisschop van Mt Hagen: ik zal die vrijzinnige liberale Nederlander de les eens leren. Het was net na het tweede Vaticaanse Concilie. Er was weinig welkom, de eerste woorden van de bisschop was: ‘Finaly you arrived, see you tomorrow.” Gelukkig kwam op die dag de SVD-provinciaal van PNG naar Mt Hagen en die nam mij mee naar zijn parochie. Door hem werd ik heel hartelijk verwelkomd. Bij mijn tweede ontmoeting met de bisschop kreeg ik mijn benoeming voor Porgera. Ik kon de jaarlijkse Mt Hagen show mee maken en ben toen met een medebroeder, werkzaam in Laiagam opgehaald. De truc was volgeladen. Er was voor mij nog net een plaatsje boven op de bagage. We hadden twee dagen nodig om in Wanepap/Laiagam te komen.

Wanepap was de buurtparochie van Porgera dat zo’n tachtig kilometer verder op lag met een “verharde?” weg van twintig kilometer en daarna zestig kilometer aan bospaden. Wanepap was in 1955 geopend en daar was al een levendig parochieleven. Ik leerde er Pidgin Engels en werd ingeleid in het missiewerk van PNG. Mijn begeleider was een sympathieke eenvoudige en behulpzame, hardwerkende Duitse SVD’er. Hij moest naast zijn grote parochie zorgen voor het juist geopende Porgera, waar hij jonge mannen naartoe stuurde als catechisten. In november 1965 ondernam ik, samen met een medebroeder, mijn eerste tocht naar Porgera. Na een paar dagen wenste hij me veel succes toe met mijn werk en hij ging terug naar zijn eigen grote bushparochie. Het landschap was er prachtig en de inheemse bewoners leefden er nog heel primitief, ze woonden in grashutjes en kenden nog geen Europese kleding, geen ijzeren schoppen, bijlen en messen. De westerse beschaving was er ver weg.

Porgera was ver weg van Mt Hagen en was drie jaren eerder 1962 officieel door de Australische regering veilig verklaard voor bezoekers, zakenlui en missionarissen. In 1937 had men bij een patrouille van de Australische regering in dat gebied goud ontdekt en enkele Australische ambtenaren gingen tien jaar later, tegen de wil van de regering, op zoek naar dat goud. Nadat er een klein vliegveld was aangelegd werd het gebied in 1962 geopend. Op die openingsdag kwamen er vier verschillende vliegtuigjes binnen: De lutheranen, de apostolische Church Mission, de Seven-Days adventisten en de katholieken binnen op jacht naar volgelingen. Twee SVD-paters hebben toen een tocht door dat gebied gemaakt en overal plaatsen gemarkeerd als missieposten. Toen ik er na drie jaren kwam voelde ik me als katholiek priester goed, omdat de katholieke kerk door de leiders van Porgera uitgenodigd was.

Vliegveldje
Eindelijk was ik weg uit de schoolbanken en kon ik enthousiast aan het werk. Porgera had drie valleien: Tipinini, Porgera en Paiela. Bij mijn eerste vergadering met de mensen wilden ze dat ik met een winkeltje zou beginnen, want de mensen kregen geld via de goudmijners en konden er niets mee doen. Ik zelf moest ook ergens het geld vandaan halen om mijn activiteiten te bekostigen, de bisschop had mij al laten weten dat hij me daarmee niet kon helpen. Dank zij de hulp van de SVD met twee vliegtuigjes (Divine Word Airways) en goede piloten, heb ik het overleefd. Van dat vliegveldje bij Porgera was het anderhalf uur lopen naar mijn hoofdstatie. Porgera was een ‘morgen-vliegveld’: algemeen gezegd: was het ’s morgens zonnig, ’s middags bewolkt en ’s avonds regen. In het hele gebied waren verder geen wegen alleen maar bospaden. Mijn routine was: twee weken naar Paiela, waar de meeste katholieke volgelingen woonden, twee weken op mijn hoofdstatie en een paar dagen naar Tipinini. Ik heb er veel te voet rondgetrokken enkele lagere scholen opgericht, onderricht gegeven en katechisten begeleid.

Baard
Ik ben in die 53 jaar in Papoea Nieuw Guinea een keer of tien op verlof geweest naar Nederland. De eerste keer was na vijf jaar. Toen mocht ik met verlof naar huis en naar Nemi (nabij Rome) voor een hernieuwingscursus. Met een aantal Nederlandse medebroeders ging ik daar een weddenschap aan wie het langst zijn baard kon laten staan. Dat heb ik ruim gewonnen want zij scheerden hem al snel af en ik heb hem 55 jaar later nog steeds. Die baard hoort bij missionaris Somhorst In 1973 was het een groot feest in Porgera, want de officiële aansluiting met de autowegen was gerealiseerd. Dankzij de goudmijn werd er een verharde weg aangelegd van de kust, via Goroko, Kundiawa, Mt. Hagen, Wabag, Sari, Laiagam tot in Porgera. Rond 1985 werd de weg geasfalteerd en van degelijke bruggen voorzien. Dat betekende niet meer drie dagen lopen om bij mijn buurman te komen maar slechts vier uren rijden op een motor. Minder lopen meer met de auto, makkelijker om naar Mt Hagen, de grootste stad in de bergen te gaan voor inkopen of ergens anders naar toe, makkelijker om met de SVD-broeders samen te komen. Een ander groot feest was op 16 september 1975 toen Papoea Nieuw Guinea onafhankelijk werd en een eigen regering kreeg met Michael Somare als eerste prime minister. Dat werd groots gevierd, maar de mensen van Porgera waren daar niet zo blij mee. Zij vertrouwden de blanken meer dan de nieuwe regering. Ze wilden de PNG vlag in brand steken.

Overplaatsing
De SVD heeft als richtlijn dat je elke tien jaar naar een andere parochie kunt worden verplaatst, in die tien jaren heb je de kans gehad om je talenten ten uitvoer te brengen en een ander priester heeft weer andere talenten, zo wordt de parochie rijker, en ikzelf kan weer met nieuwe energie beginnen. Iedereen doet dat op zijn eigen manier, daarom is een wisseling na tien jaren gunstig voor de kerk en de pastoor en de mensen.

Wanepap (Laiagam)
Porgera was voor mij een mooie tijd, maar toch was ik blij dat ik na elf jaren benoemd werd voor de buurtparochie Wanepap in het Lagaip district. Dat gebied was niet zo groot als Porgera, en er woonden meer mensen, die al langer contact hadden met de buitenwereld. De meeste buitenstaties kon ik bereiken met een motor, dat vergemakkelijkte het werk. De mooiste herinneringen bewaar ik aan die tijd in Laiagam. De inheemse mensen waren zeer coöperatief en blij met onze hulp. Ik werkte daar intensief samen met twee Oostenrijkse ontwikkelingswerkers, die eerder als vrijwilligers gewerkt hebben en na in Oostenrijk te zijn getrouwd met hun kinderen terug kwamen als volunteers. Dat waren hele toegewijde mensen, ze werkten echt hard. Vele dingen zoals schop, bijl, een mes, een pan, een pot, een emmer of een kan om water te halen, nieuwe kleding, een bloes, hemd of een broek, schoenen etc. waren voor de mensen nieuw. Hoe gebruik je al die dingen? Hoe was je je kleren? We leerden de vrouwen hoe ze moesten zorgen voor de familie, baby en moeder en hoe ze potten en pannen, borden en kopjes kunnen gebruiken, hoe ze kunnen koken en wassen en naaien. De jeugd was geïnteresseerd in sport en muziek. We richtten ook een ‘farmersclub’ op. We introduceerden nieuwe planten zoals: aardappelen, worteltjes, boontjes, sla en uien etc. En we leerden hen hoe ze te planten en te laten groeien. Hun traditionele voeding was, zoete aardappels, suikerriet, mais en groenten die ze vonden in de natuur. Laiagam en Porgera ligt op 1500 tot 2500 meter hoog, dus het vriest er ’s nachts wel eens.

Met al die activiteiten hebben we de mensen veel kunnen helpen. We hebben een paar nieuwe basis scholen opgezet voor jonge kinderen en met de hulp van een SVD-broeder zijn we begonnen met een carpentryschool. Het moeilijkste was nog om de mannen bijeen te brengen, zij waren wel actief in het nemen van besluiten zoals in de parochieraad. Naast al deze activiteiten was mijn hoofdopgave het verkondigen en het voorleven van het Evangelie, het begeleiden van mijn catechisten en mijn kerkleiders. Ik denk altijd met blijdschap terug aan deze tijd. En ik had het gevoel dat we de mensen echt hebben geholpen.

Minpunten
Toch waren er enkele minpunten. Allereerst had de Australische regering alcohol voor de inheemse bevolking verboden, maar nu met hun eigen regering werd alcohol voor de inheemsen toegestaan. Ze kenden geen alcohol, maar in de aanloop naar de onafhankelijkheid werd het ingevoerd met bierparty’s tot gevolg. Ze vonden het heerlijk, maar hadden er geen weerstand tegen, ze konden het gewoon niet aan. Er ontstonden problemen met dronkenschap en met geld verzuipen, dat ze zo hard nodig hadden om hun eigen leven op te bouwen. Een tweede minpunt was dat de Enga’s echte vechtersbazen waren. Vroeger waren er tussen de stammen onderling veel onenigheden, maar de laatste vijftien jaren, sinds de Australische regering en de missionarissen er werkzaam waren, waren er geen stammengevechten meer. Maar met de voorbereiding op de onafhankelijkheid kwam dat terug. Samen met mijn catechisten en kerkleiders hebben we geprobeerd om de mensen bewust te maken hoe destructief vechten is. We hebben vele gevechten kunnen stoppen, maar helaas niet alle.

Enga
In 1982 werd Enga een eigen bisdom. Dat is groots gevierd. Eerder voelden we ons vaak verwaarloosd, maar nu waren we eigen baas. De eerste bisschop van Wabag was bp. Hermann Raich afkomstig uit Oostenrijk en missionaris in Enga sinds 1964. Hij was toen SVD district-superior. Een goede bescheiden man, die zijn prioriteiten goed op een rijtje had gezet. Hij wilde alle mensen er zo veel mogelijk bij het bisdom te betrekken. Zijn eerste werk was om zo veel mensen bij elkaar te brengen om een pastoraal plan te maken. Alle priesters, vertegenwoordigers van alle groepen. Een vakkundige priester uit de Filipijnen heeft ons in twee weken begeleid om tot een pastoraal plan voor het bisdom Wabag te komen. Mijn derde parochie was Sikiro, een kleiner gebied met hoofdzakelijk katholieke gemeenschap. Hier heb ik met plezier kunnen samen werken met de Rosary Sisters, inheemse zusters. Enkele waren onderwijzeres anderen pastorale werkers. Ze waren voor mij en de mensen zeer inspirerend en behulpzaam. Er was een highschool, gerund door de regering, met vele katholieke studenten. Daarom moesten wij veel aandacht besteden aan deze school. Samen met onze catechisten en onze kerkleiders. Dankzij hun inzet hebben we veel mogen doen. Tien jaren gaan gauw voorbij. Het was weer tijd voor verplaatsing. Ik werd ouder en mijn nieuwe parochies qua oppervlakte steeds kleiner maar steeds dichter bevolkt. Mijn vierde statie werd Sari. Sari is geopend in 1947 en vierde het 50-jarig bestaan van de parochie in 1997. Het was een levendige parochie en ik heb er graag gewerkt.

Sangurap (Wabag)
In Papoea Nieuw Guinea heb ik op zes plekken gewerkt. Ik ben als een pionier begonnen, eenzaam, ver weg van iedereen, waar nog amper iets was. Maar ik kwam steeds dichter in de buurt van de provinciehoofdstad Wabag in de provincie Enga, waarmee het werk steeds gemakkelijker werd, zowel fysiek, als psychisch en pastoraal. Bij iedere verplaatsing ben ik dichter bij het centrum gekomen tot ik uiteindelijk, pastoor werd van de kathedraal, mijn vijfde statie. Ik heb daar eerst mogen samen werken met bp. Hermann Raich afkomstig uit Oostenrijk en na zijn overlijden samen met bp. Arnold Orowae de tweede bisschop van Wabag en de eerste inheemse bisschop in de bergen. De laatste drie jaar in Papoea Nieuw Guinea leefde ik in de SVD-community in Par. Daar hadden we onze vergaderingen, er was een pastoraal centrum waar allerlei cursussen werden gegeven. Mijn taak was te zorgen voor de zieken in het ziekenhuis van Yampu.

Terug
Omdat ik steeds meer in ontwikkeld gebied terecht kwam kon ik het in Nieuw Guinea tot m’n 85 e volhouden. In 2018 moest ik mijn paspoort verlengen en heb ik besloten om terug te gaan naar Nederland voor mijn oude dag. Daar heb ik veel moeite mee gehad. Ik maakte een enorme cultuurshock mee en daar ben ik nog steeds niet overheen. In de 53 jaren is Nederland veel veranderd. In Papoea Nieuw Guinea wonen mensen in stammen en offert elke individuele persoon zichzelf op aan de communiteit. Dat kennen wij hier niet meer. Voor mij wordt het fysiek ook allemaal minder. Met een auto rijd je overal naartoe. Maar als je geen auto meer hebt, dan pak je eerst nog vaak een taxi of bus. Dan krijg je een wandelstok en wandel je wat rond, maar dan wordt het een rollator en worden je mogelijkheden weer minder. Je bubbel, zoals ze dat tegenwoordig zeggen, wordt heel klein. Dat is heel moeilijk om aan te wennen voor iemand die in een uitgestrekt land als Nieuw Guinea veel heeft moeten rondreizen.

Dankbaar
Met dankbaarheid denk ik terug aan al die verschillende werkzaamheden die we als SVD-ers in Papua Nieuw Guinea samen hebben opgezet en leven in hebben geblazen. Dankbaar ben ik voor de zeven basisscholen en de carpentryschool, die ik samen met de mensen heb mogen opzetten. Dankbaar ben ik voor de oprichting van de catechistenschool die we met een aantal pastoors, broeders en zusters begonnen zijn. Ik kijk graag terug naar hoe we daar het christelijk geloof van goedheid, solidariteit, vergeving en samenwerking, gebaseerd op het Evangelie, bevorderd hebben. Ik ben dankbaar voor al mijn katechisten, kerk-leiders en de vele goede mensen die ik in PNG heb leren kennen. Mijn dank gaat ook uit naar het Missiehuis en de mensen, die voor mij zorgen en voor mij de oude dag zo prettig maken.