Wim Wijtten

Naam

Wim Wijtten

Geboorteplaats

Terwolde

Geboortejaar

1933

Gezin

Vader, moeder, vijf jongens, één meisje, vijf jongens

Missie

Filippijnen (Cagayan), Rome, Leuven, Teteringen.

Priesterwijding

1959 Teteringen

Opleiding

Soesterberg, Helvoirt, Teteringen, München, Washington

Daar zit je dan, als jonge priester uit Terwolde op een vrachtboot die je na een wekenlange zeereis naar je missiepost zal brengen. Wim Wijtten werkte vijf jaar op verschillende missieposten op de Filippijnen. Hij volgde aanvullende studies in Nemi (Italië) en Washington (VS). Terug in de Filippijnen was hij tien jaar lang secretaris van de bisschop in Abra en adviseur van katholieke lekenorganisaties. Later werd hij in Vigan directeur van een bijbelcentrum ten dienste van veertien bisdommen in Noord Filippijnen. Terug in Europa werd hij leider van het Bijbelinstituut in Nemi (Rome) en assistent-rector van Collegio San Pietro in Rome, waar 150 diocesane priesters hun ‘thuis’ vinden om aan verschillende Romeinse universiteiten verder te studeren. Tenslotte was hij vier jaar een soort ‘huisvader’ voor zijn in Leuven studerende SVD-medebroeders. Sinds 2008 terug in Teteringen, waar hij onder meer dagelijks de toegangsdeuren van Missiehuis Zuiderhout opent en sluit.

Ik wist niet waarom, maar ik was een jaar of 5/6 en ik besefte dat ik een missionaire roeping had. Ik wilde geen wereldheer worden, maar pater. Ik was de oudste zoon, maar fysiek niet erg geschikt voor het boerenbedrijf. Mijn familie zag ook graag iemand het klooster in gaan.

We waren een van de twee katholieke families in onze overwegend protestantse buurt. Onze buren waren gereformeerden en hervormden. Hele hartelijke mensen. Zij hielpen gewoon mee bij de feestelijkheden rondom mijn priesterwijding. Zo bouwden ze mee aan de ereboog. 

Na de lagere school, ging ik naar Soesterberg. We waren de eersten die daar in 1946, na de oorlog, weer gingen studeren en het was een ravage daar. Er hadden soldaten in gezeten. Op de granieten vloer van de keuken was een dikke laag voedselresten vastgestampt, die machinaal verwijderd moest worden. Een ander beeld dat me bij is gebleven is dat er mannen onkruid aan het schoffelen waren. Dat waren oud-NSB’ers die te werk werden gesteld. Ze werden bewaakt door leden van de binnenlandse strijdkrachten, in burger, maar wel met een geweer. Ik sloot mijn zesjarig verblijf in Soesterberg af met het gymnasium-A-staatsexamen: geslaagd. We waren de allereersten die na de oorlog hun diploma kregen. 

Na Soesterberg ging ik naar Helvoirt voor het noviciaat en Teteringen voor theologie, waar ik in 1959 tot priester werd gewijd. Om vervolgens pastorale ervaring op te doen in München. Ik zat daar in huis in de pastorie met de pastoor en zijn zus en z’n secretaresse. Ik voelde me daar volledig thuis en ik heb later ook wel wat heimwee gehad naar die tijd. 

Je deed daar alles wat van een kapelaan verwacht mag worden: begeleiden van misdienaars, catechese geven en huisbezoeken afleggen. Ik heb daar heel wat koek moeten eten. De wereldheren kregen vaak een sigaar, maar wij SVD-paters rookten toen niet. Ik herinner me ook nog een Oktoberfest, met die literglazen bier. Het was er niet schoon en heel lawaaiig. Dat was voor mij één keer en nooit weer.

Op zeker moment moesten we kiezen waar we naartoe wilden in de missie. Ik kende een aantal oudere medebroeders en gaf daarom Brazilië, Filippijnen en Nieuw Guinea op. Het werden de Filippijnen. Ik herinner me nog heel goed de vrachtboot Weltevreden waarop ik met twee medebroeders in zeven weken tijd naar Azië voer. We vertrokken op 10 april 1961 vanuit Tilburg en via München naar Rome. De boot zou vertrekken uit Genua, maar er was een staking van het havenpersoneel aan de gang, dus verbleven we ongeveer een week in een heel simpel hotelletje. Daar waren we niet op voorbereid. Zo hadden we geen handdoeken bij ons, dus moesten we ons afdrogen aan de gordijnen. We aten wel elke dat op de boot.

De stop in Djeddah (Arabië) was mijn allereerste kennismaking met moslims, maar die was niet zo positief. Dat is later veel beter geworden. Die Arabieren gingen in onze ogen toen heel ruw om met Afrikaanse arbeiders. De volgende stops waren in: Penang, Singapore, Kuching en Kinabalu (Maleisië).

We deden een aantal Filippijnse havens aan en stapten uit in Manila, waar we werden opgevangen door maar liefst twee van de drie oversten van de SVD in de Filippijnen. Intern hadden de oversten besloten dat ik naar een SVD-college in Laoag zou gaan, nu kwamen ze mij vragen of ik naar Abra wilde komen. Zo geschiedde. Na aankomst werd ik medisch onderzocht. Mijn hart bleek te groot te zijn, met als gevolg dat ik niet mocht klimmen. Ik was benoemd voor een parochie in de bergen, maar dat ging dus niet door. Zo kwam ik tenslotte terecht in de plaats Tayum. Om mij voor te bereiden op een pastorale taak in een ilocano-sprekend gebied, ging ik eerst naar de stad Baguio, waar een oudere missionaris mij in drie maanden wat van de taal bijbracht.

Ik leerde daar het inheemse voedsel eten, met één uitzondering: bijna uitgebroede eendeneieren: balut. Dat is daar een delicatesse en ik het één keer gegeten, maar daarna nooit meer. Op een dag moest ik iemand in een dorp verderop de ziekenzalving gaan geven. Ik had een mooie witte toog aangetrokken en ging op pad, maar het was een en al modder op die paden. Volledig besmeurd kwam ik daar aan en ik heb tijdens dit soort tochten nooit meer een witte toog aangetrokken. Eigenlijk kon ik na die barre tocht zelf ook wel een ziekenzalving gebruiken.

Ik heb nooit een rijbewijs gehaald en ik zie dat als een voordeel. Ik deed in München alles met de fiets en in Abra met de bus. Daardoor kreeg ik goed contact met de mensen, hoorde ik veel en kreeg ik ook begrip voor hun situatie.  

Op zekere dag werd ik geroepen om als invaller naar een parochie in Pamplona (Cagayan) – in het noorden waar ibanag gesproken wordt – omdat de oude pastoor daar tijdelijk vervangen moest worden. Ik heb daar driekwart jaar gewerkt en heel wat meegemaakt. Ik kreeg het daar voor elkaar om iemand te ontmoeten die geen enkel contact wilde met mijn voorgangers. De catechisten konden er ook niets mee en raadden mij aan om hem te bezoeken. Ik heb hem wel de ziekenzalving heb kunnen geven. Ik wijd dat onder meer aan de lessen antropologie die wij hier in Teteringen hebben gehad. Het zou heel goed kunnen dat wij daardoor beter met de bevolking konden omgaan.

Soms moest je drie, vier, vijf huwelijken tegelijk sluiten. Dan moest je goed uitkijken dat je de namen niet door elkaar haalde. Dat was bij dopen niet anders. Er hoorden ook eilanden bij die post in Cagayan. Ik ging vaak met een bootje daar naartoe. Die mensen konden goed omgaan met die bootjes. Het was daar heel interessant. Het Legioen van Maria, een katholieke organisatie van lokale mensen, deed daar heel goed werk. Ze hielpen zieke mensen en gaven de geestelijke voorbereiding op de biecht en de ziekenzalving. 

Na mijn taken in Tayum en Pamplona werd ik waarnemend president van het Collegio Sagrada Corazon in Bangued. Dat instituut bestond uit een lagere school en een middelbare school, beide voor jongens en ook een lagere school voor gehandicapte jongens. Ik koos bewust een gehandicapte jonge vrouw als secretaresse, want ik wilde laten zien dat ook die mensen kansen verdienden. Verder probeerde ik de leerlingen kennis en interesse bij te brengen voor hun eigen provincie Abra en hun eigen land. Het beviel mij daar allemaal heel goed.

We mochten iedere vijf jaar met verlof. De eerste keer zijn we met het vliegtuig via Israël gegaan en hebben daar een rondreis gemaakt: Jeruzalem, Bethlehem, Nazareth, gezwommen in de Dode Zee.
Na mijn verlof ben ik in 1976 voor anderhalf jaar in Washington geweest. Ik studeerde daar godsdienstwetenschappen, om gespecialiseerde onderwijstaken te kunnen uitvoeren. We hadden natuurlijk wel theologie gehad, maar dan heb je nog geen academische graad. In Washington haalde ik m’n master.

Terug op de Filippijnen was ik tien jaar lang de secretaris van de bisschop in Abra: Odilo Etspüler (SVD), een Duitser. Hij was erg betrokken bij de natuur en de cultuur van het land. We hebben samen nog eens een bosbrand geblust in de bergen. Hij was een eenvoudige man, die heel goed de taal sprak en hij had lange preken. Eén keer stopte hij halverwege de preek en moest ik van hem overnemen. In het ilocano. Dat ging goed. Ik woonde bij die bisschop in huis en elke woensdag en zondag kregen we allebei één biertje. Maar als hij de helft opgedronken had, gaf hij de rest aan mij.

Intussen werd ik gekozen tot overste van de achttien SVD-missionarissen in Abra. Na enige tijd werd ik ook directeur van het Johannes Paulus I Biblical Center in Vigan (provincie Ilocos Sur). Onze taak was onder andere in de veertien bisdommen van Noord-Luzon de pastores en ook een aantal leken de bijbel toegankelijk en begrijpelijk te maken zodat ze zich aangesproken voelden door het Woord van God.

Ondertussen werd ik ook benoemd tot coördinator van het bijbelapostolaat in Zuid-Oost-Azië.

In 1989 benoemde onze SVD-generaal-overste mij tot directeur van de Dei Verbum bijbelcursus in Nemi (bij Rome). 

Na acht jaar verplaatst de overste mij naar het Collegio San Pietro in Rome om daar vicedirecteur te worden. 150 jonge priesters woonden daar om te studeren aan verschillende universiteiten voor hun master of doctoraal. Ik had er een volle taak aan, maar deed het graag. 

In Leuven was ik vier jaar een soort ‘huisvader’ van een huis met SVD-medebroeders uit Azië en Zuid Amerika, die daar aan de universiteiten studeerden. Ik moest voor alles zorgen en deed ook dat erg graag, maar ik kreeg om verschillende redenen een burn-out. Zestien jaar geleden, in 2008 , ben ik hier in het missiehuis in Teteringen terecht gekomen. Ik heb hier verschillende baantjes aangenomen. Zo word ik onder andere om kwart voor zes wakker en maak ik om half zeven de deur van het missiehuis open. ’s Avonds om half tien, doe ik hem weer op slot. Ik woon hier graag. We worden met zorg omringd. Ik ben dankbaar dat ik hier mijn oude dag mag doorbrengen, samen met zestien medebroeders. We zorgen voor elkaar!